Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Reeds lange tijd bevinden zich in het midden van onze overwegingen tijdens de woensdagbijeenkomsten, deze woorden van Christus in de Bergrede: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd” .
Deze woorden hebben een essentiële betekenis voor de hele theologie van het lichaam, vervat in Christus’ onderricht. Daarom hechten wij terecht groot belang aan hun juist begrip en interpretatie. In onze voorgaande overweging stelden we vast dat de Manicheïstische leer, zowel in haar oorspronkelijke en in haar latere expressies, in tegenspraak is met deze woorden.
Het is in feite niet mogelijk om in de tekst van de Bergrede die we aan het analyseren zijn, een ‘veroordeling’ of een beschuldiging van het lichaam te zien. Als er al iets zou zijn, dan is het een glimp van een veroordeling van het menselijk hart. De overwegingen tot nu toe stellen dat, als de woorden van Matteüs 5:27-28 een beschuldiging bevatten, ze vooral op de mens van begeerte gericht zijn. Met die woorden is het hart niet zo zeer in beschuldiging gesteld dan onderworpen aan een veroordeling, of beter, het wordt opgeroepen tot een kritisch onderzoek, in feite een zelfkritiek: of het al dan niet bezwijkt onder de begeerte van het vlees. Als we doordringen tot de diepe betekenis van Matteüs 5:27-28 moeten we echter vaststellen dat het oordeel dat het bevat over het verlangen als een daad van de begeerte van het vlees, niet de ontkenning bevat, maar eerder de bevestiging van het lichaam als een element dat samen met de geest de ontologische subjectiviteit van de mens bepaalt en deelt in zijn waardigheid als persoon. Op deze manier
heeft het oordeel over de begeerte van het vlees een betekenis die in wezen verschillend is van dat wat de Manicheïstische ontologie veronderstelt en dat er noodzakelijkerwijs uit voortvloeit.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
In zijn mannelijkheid en vrouwelijkheid is het lichaam ‘vanaf het begin’ geroepen om de uiting van de geest te worden. Het doet dit dus ook door middel van de echtelijke vereniging van man en vrouw, wanneer zij zich op een zodanige wijze verenigen dat ze ‘één vlees’ worden. Elders verdedigt Christus de onschendbare rechten van deze eenheid waarmee het lichaam in zijn mannelijkheid en vrouwelijkheid de tekenwaarde ervan aanneemt, een teken dat in zekere zin een sacramenteel teken is; bovendien, door te waarschuwen tegen de begeerte van het vlees, drukt Hij dezelfde waarheid over de ontologische dimensie van het lichaam uit en bevestigt Hij er de ethische betekenis van, in overeenstemming met het geheel van zijn onderricht. Deze ethische betekenis heeft niets gemeen met de Manicheïstische veroordeling; integendeel, ze is diep doorgedrongen in het mysterie van de ‘verlossing van het lichaam’, waarover de heilige Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen. De ‘verlossing van het lichaam’ wijst echter niet op het ontologische kwaad als wezenlijk kenmerk van het menselijk lichaam, maar onderstreept alleen de zondigheid van de mens, waardoor hij onder andere de duidelijke zin van de sponsale betekenis van het lichaam, waarin de innerlijke beheersing en de vrijheid van geest wordt uitgedrukt, heeft verloren. Zoals we al hebben opgemerkt is hier sprake van een ‘gedeeltelijk’, mogelijk verlies, waar de zin van de sponsale betekenis van het lichaam in zekere zin verward wordt met de lust, en er zich gemakkelijk door laat opslorpen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De adequate interpretatie van Christus’ woorden volgens Matteüs 5:27-28 , evenals de ‘praxis’ waarin de authentieke ethos van de Bergrede vervolgens stap voor stap werkelijkheid zal worden, moeten absoluut bevrijd worden van Manicheïstische elementen in het denken en in de houding. Een Manicheïstische houding zou leiden tot een ‘annihilatie’ van het lichaam – zo niet echt, dan ten minste intentioneel –, tot een ontkenning van de waarde van de menselijke seksualiteit, van de mannelijkheid en de vrouwelijkheid van de menselijke persoon of ten minste tot een eenvoudig ‘verdragen’ ervan binnen de grenzen van de ‘behoefte’, bepaald door de noodzaak van de voortplanting. Op basis van de woorden van Christus in de Bergrede daarentegen, wordt de christelijke ethos gekenmerkt door een transformatie van het bewustzijn en de houdingen van de menselijke persoon, zowel de man als de vrouw, in de mate dat ze de waarde van het lichaam en de seksualiteit tot uiting brengen en verwerkelijken volgens de oorspronkelijke bedoeling van de Schepper, in dienst van de ‘gemeenschap van personen’ die het diepste substraat is van de ethiek en de menselijke cultuur. Terwijl voor de Manicheïstische mentaliteit het lichaam en de seksualiteit als het ware een ‘tegenwaarde’ vertegenwoordigen, blijven ze voor het christendom altijd ‘een onvoldoende gewaardeerde waarde’ zoals ik later beter zal uitleggen. De tweede houding wijst erop, welke de vorm van de ethos zal zijn, waar het mysterie van de ‘verlossing van het lichaam’ in wortelt, om zo te zegen in de ‘historische’ grond van de zondigheid van de mens. Dat is wat de theologische formulering uitdrukt, die de ‘toestand’ van de ‘historische’ mens als status naturae lapsae simul ac redemptae definieert (de toestand van gevallen, maar tegelijk verloste natuur).
Referenties naar alinea 3: 1
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Christus’ woorden in de Bergrede moeten worden geïnterpreteerd in het licht van deze complexe waarheid over de mens. Als ze al een bepaalde ‘beschuldiging’ ten aanzien van het menselijke hart bevatten, houden ze nog veel meer een oproep in. De beschuldiging van het morele kwaad, dat de ‘begeerte’ – ontstaan uit de heftige begeerte van het vlees – in zich verbergt, is tegelijkertijd een oproep tot het overwinnen van dit kwaad. Als de overwinning van het kwaad erin bestaat zich ervan te verwijderen (vandaar de strenge bewoordingen in het kader van Matteüs 5:27-28), gaat het er enkel om zich te verwijderen van het kwaad van de handeling (hier, van de innerlijke handeling van de begeerte) en om nooit het negatieve karakter van deze handeling op zijn object over te dragen. Een dergelijke overdracht zou een zekere aanvaarding betekenen – misschien niet ten volle bewust – van de Manicheïstische ‘tegenwaarde’. Het zou geen reële en diepe overwinning op het kwaad van de handeling zijn, die een kwaad is door haar morele essentie en zo een kwaad van spirituele aard; er zou in tegendeel zelfs het grote gevaar in verborgen zijn de handeling te rechtvaardigen ten koste van het object (waaruit precies de essentiële fout van de Manicheïstische ethos bestaat). Het is duidelijk dat in Matteüs 5:27-28 Christus van de mens eist dat hij zich van het kwaad van de ‘begeerte’ (of van de ongeordende blik van verlangen) verwijdert, maar zijn uitspraak laat op geen enkele manier toe te veronderstellen dat het object van het verlangen, dat wil zeggen de vrouw waar men naar ‘kijkt om te begeren’, een kwaad is. (Deze verduidelijking lijkt soms in bepaalde ‘Wijsheids’-teksten te ontbreken.)
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
We moeten daarom het verschil tussen ‘beschuldiging’ en ‘oproep’ verduidelijken. Gezien de beschuldiging tegen het kwaad van de begeerte tegelijkertijd een oproep is om dit te overwinnen, moet deze overwinning samengaan met een poging om de werkelijke waarden van het object te ontdekken, zodat de Manicheïstische ‘tegenwaarde’ geen wortel kan schieten bij de mens, in zijn geweten en in zijn wil. Immers het kwaad van de begeerte, dat wil zeggen de handeling waarover Christus spreekt in Matteüs 5:27-28, maakt dat het object waarop zij is gericht voor het menselijk subject een ‘onvoldoend gewaardeerde waarde’ is. Als in de woorden van de Bergrede die we hebben geanalyseerd, het menselijk hart wordt beschuldigd van begeerte (of tegen die begeerte wordt gewaarschuwd), wordt het tegelijk en met diezelfde woorden opgeroepen om de volle betekenis te ontdekken van wat, in deze handeling van begeerte, ervoor een ‘onvoldoende gewaardeerde waarde’ vormt. Zoals we weten zei Christus: “alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd”. ‘Echtbreuk in het hart gepleegd’ kan en moet worden begrepen als een ‘devaluatie’, of als de verarming van een authentieke waarde, als een opzettelijke vrijheidsberoving van deze waardigheid waarmee de volledige waarde van de vrouwelijkheid in de persoon in kwestie overeenstemt. Matteüs 5:27-28 bevat een uitnodiging om deze waarde en deze waardigheid te ontdekken en opnieuw te bevestigen. Het lijkt erop dat alleen wanneer Matteüs’ woorden op deze manier worden begrepen, de semantische betekenis ervan wordt gerespecteerd.
Tot slot van deze beknopte overwegingen is het noodzakelijk nogmaals op te merken dat de Manicheïstische manier om het lichaam en de seksualiteit van de mens te begrijpen en te evalueren in wezen vreemd is aan het Evangelie en niet in overeenstemming met de exacte betekenis van de woorden die Christus sprak in de Bergrede. De oproep om de begeerte van het vlees te beheersen vloeit juist voort uit de bevestiging van de persoonlijke waardigheid van het lichaam en de seksualiteit, en staat alleen ten dienste van deze waardigheid. Wie in deze woorden een Manicheïstisch perspectief zou willen zien, begaat een essentiële fout.
Referenties naar alinea 5: 1
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/6294-het-adequate-begrip-antiwaarde-of-onvoldoende-gewaardeerde-nl