Inhoudsopgave
- Inhoud
1
In de Bergrede zegt Christus: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd” . Sinds enige tijd proberen we door te dringen tot de betekenis van deze uitspraak door de afzonderlijke elementen te analyseren om de tekst als geheel beter te begrijpen.
Wanneer Christus spreekt over de man ‘die kijkt om te begeren’, wijst Hij niet alleen op de dimensie van de intentionaliteit van het ‘kijken’ en dus op de begerige kennis, de psychologische dimensie, maar Hij wijst ook op de dimensie van de bedoeling van het bestaan zelf van de man. Hij toont zo wie de vrouw ‘is’ naar wie hij ‘kijkt om te begeren’, of zelfs wie zij ‘wordt’ voor de man. In dat geval bepaalt en definieert de intentionaliteit van de kennis de intentionaliteit van het bestaan zelf. In de situatie die Christus beschrijft, verglijdt deze dimensie eenzijdig van de man, die het subject is, naar de vrouw die een object geworden is (dat betekent echter niet dat deze dimensie enkel unilateraal zou zijn); op dit ogenblik zullen we de geanalyseerde situatie niet omgooien noch zullen we ze naar de beide partijen uitbreiden, tot elk van beide subjecten. Laten we enkel stilstaan bij de situatie die door Christus beschreven is en onderstrepen dat het gaat om een ‘zuiver innerlijke’ handeling, verborgen in het hart en die halt houdt op de drempel van de blik.
Het volstaat om op te merken dat in dit geval de vrouw – die als gevolg van haar persoonlijke subjectiviteit eeuwig ‘voor de man’ bestaat, terwijl ze verwacht dat hij ook om dezelfde reden ‘voor haar’ bestaat – is beroofd van de betekenis van haar aantrekkingskracht als een persoon die evenwel behoort tot het ‘eeuwig vrouwelijke’, en dat ze op hetzelfde moment een louter object voor de man wordt:
dat wil zeggen dat ze intentioneel begint te bestaan als een object tot mogelijke bevrediging van de seksuele behoefte van de man, inherent aan zijn mannelijkheid. Hoewel de handeling volledig innerlijk is, verborgen in het ‘hart’ en enkel uitgedrukt door de blik, treedt er in hem (subjectief unilateraal) al een verandering op {in de intentionaliteit zelf} van het bestaan. Als dat niet zo was, als het niet om zo’n diepe verandering ging, dan zouden de volgende woorden van de zin: “...heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd” geen betekenis hebben.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Deze verandering van de intentionaliteit van het bestaan waardoor een bepaalde vrouw voor een bepaalde man begint te bestaan, niet als een subject van oproep en persoonlijke aantrekking of als een subject van gemeenschap, maar uitsluitend als een object voor de mogelijke bevrediging van de seksuele drang, wordt in het ‘hart’ verwerkelijkt in de mate dat ze wordt uitgevoerd door de wil. De cognitieve intentionaliteit zelf betekent nog niet de slavernij van het ‘hart’. Alleen wanneer de eerder uitgelegde intentionele reductie de wil in zijn smalle horizon meesleurt, wanneer het in hem de beslissing opwekt om een relatie aan te gaan met een ander menselijk wezen (in ons geval met de vrouw) volgens de schaal van waarden eigen aan de ‘begeerte’, pas dan kan worden gezegd dat de ‘begeerte’ ook bezit van het ‘hart’ heeft genomen. Slechts wanneer de ‘begeerte’ bezit heeft genomen van de wil, kunnen we zeggen dat ze de subjectiviteit van de persoon beheerst en dat ze aan de basis ligt van de wil en de mogelijkheid om te kiezen en te beslissen, waardoor – op grond van de eigen beslissing of zelfbeschikking – de manier zelf van bestaan in relatie tot een andere persoon is bepaald. De intentionaliteit van zo’n bestaan krijgt dan een volledig subjectieve dimensie.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Alleen dan – dat is vanaf dat subjectieve moment en zijn subjectieve voortzetting – is het mogelijk om te bevestigen wat we bijvoorbeeld in Jezus Sirach lezen , over de mens, beheerst door de begeerte, en wat we in nog welsprekender beschrijvingen in de wereldliteratuur lezen. We kunnen dan ook spreken van die min of meer volledige ‘dwangmatigheid’, die we elders ‘dwangmatigheid van het lichaam’ (zie TvL 32: 2) hebben genoemd en die in zichzelf het verlies van de ‘vrijheid van de gave’ meebrengt, vrijheid die aangeboren is in het diepe besef van de sponsale betekenis van het lichaam, waarvan we ook in voorgaande analyses hebben gesproken.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Wanneer we van de begeerte spreken als de transformatie van de intentionaliteit van een concreet bestaan, bijvoorbeeld van de man voor wie (op basis van Mt 5:27-28) een bepaalde vrouw louter het object wordt van de mogelijke bevrediging van de seksuele behoefte die inherent is aan zijn mannelijkheid, gaat het helemaal niet om die behoefte als een objectieve dimensie van de menselijke natuur met het hem eigen voortplantingsdoel in vraag te stellen. Christus’ woorden in de Bergrede (in zijn ruimere context) zijn verre van het Manicheïsme zoals de ware christelijke traditie dat ook is. In dit geval is het daarom niet mogelijk bezwaren van die soort te uiten. Het gaat echter om de manier van bestaan van de man en de vrouw als personen, dat wil zeggen van dat bestaan in een wederzijds ‘voor’, die – ook op basis van wat volgens de objectieve dimensie van de menselijke natuur kan worden gedefinieerd als de ‘seksuele behoefte’ – de opbouw van de eenheid van ‘gemeenschap’ in hun wederzijdse betrekkingen kan dienen. Dat is het kenmerk van de fundamentele betekenis, eigen aan de eeuwige en wederzijdse aantrekkingskracht van de mannelijkheid en de vrouwelijkheid, opgenomen in de werkelijkheid zelf van de eigenheid van de mens als persoon, lichaam en seksualiteit samen.
Referenties naar alinea 4: 1
Amoris Laetitia ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Met de eenwording of personen-‘gemeenschap’, waartoe man en vrouw ‘vanaf het begin’ geroepen zijn, komt de mogelijke omstandigheid dat een van de twee personen alleen als subject van de bevrediging van de seksuele behoefte bestaat, en anderzijds uitsluitend het object van deze bevrediging wordt, niet overeen, integendeel zelfs, het is ermee in strijd. Evenzo komt het geval waarin zowel de man als de vrouw elk van hun kant voor de bevrediging van hun wederzijdse seksuele behoefte en waar beiden enkel het object van deze bevrediging zijn, niet overeen met een dergelijk éénworden in ‘gemeenschap’, maar integendeel botst het ermee. Een dergelijke ‘reductie’ van zo’n rijke inhoud van de eeuwige en wederkerige aantrekkingskracht van personen in hun mannelijkheid of vrouwelijkheid komt helemaal niet overeen met de ‘natuur’ van die bewuste aantrekking. Deze ‘reductie’ dooft inderdaad de betekenis als personen en personen-‘gemeenschap’, eigen aan man en vrouw, waardoor volgens Genesis 2:24: “een man… zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één {vlees} worden”. De ‘begeerte’ ontneemt de intentionele dimensie van het wederzijdse bestaan van man en vrouw, van de persoonlijke perspectieven van de gemeenschap, eigen aan hun eeuwige en wederzijdse aantrekking, terwijl ze deze aantrekking reduceren en ze om zo te zeggen naar utilitaristische dimensies duwen waarbinnen de ene mens de andere mens ‘gebruikt’, alleen voor zijn eigen ‘behoeften’.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Het lijkt erop dat we deze inhoud, beladen met de innerlijke menselijke ervaring eigen aan verschillende tijden en omgevingen, opnieuw kunnen terugvinden in de beknopte uitspraken van Christus in de Bergrede. Tegelijk kunnen we op geen enkele manier de betekenis van deze uitspraken uit het oog verliezen, die deze aan de ‘innerlijkheid’ van de mens toedichten, aan de integrale dimensie van het ‘hart’ als dimensie van de innerlijke mens. Daar bevindt zich de knoop zelf van de transformatie van de ethos waarover de woorden van Christus volgens Matteüs 5:27-28 gaan, woorden met een krachtig dynamisme uitgedrukt en tegelijk van een bewonderenswaardige eenvoud.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/6293-de-begeerte-gemeenschap-van-personen-versus-drift-van-de-natuur-nl