Dilecti amici - Bereid tot verantwoording
x
Informatie over dit document
Dilecti amici - Bereid tot verantwoording
Aan de jongeren in de wereld ter gelegenheid van het Internationale Jaar van de Jeugd
Paus Johannes Paulus II
31 maart 1985
Pauselijke geschriften - Apostolische Brieven
1985, Stichting Verkondiging, Roermond
31 maart 1985
26 maart 2015
471
nl
Referenties naar dit document: 12
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- HOOFDSTUK 1 De beste wensen ter gelegenheid van het Jaar van de Jeugd
1
Jullie zijn geroepen vredestichters te zijn en een werkelijk broederlijke samenleving op te bouwen ->=geentekst=
"Weest altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft." (1 Pt. 3, 15) [b:1 Pt. 3, 15]
Dit is mijn wens, die ik aan jullie richt, beste jongeren, aan het begin van dit jaar. Het jaar 1985 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Jeugd. Dit is van grote betekenis, in de eerste plaats voor jullie zelf, maar ook voor alle leeftijdsgroepen, voor ieder persoonlijk, voor de gemeenschappen en voor de hele samenleving. Het is ook van bijzondere betekenis voor de Kerk als de hoedster van fundamentele waarheden en waarden, die tegelijkertijd ook de dienares is van de eeuwige bestemming, die de mens en daarmee de gehele mensheid heeft in God zelf. Daar de mens "de eerste en de belangrijkste weg is, die de Kerk moet gaan" Redemptor Hominis [[237|14]], kan men goed begrijpen waarom de Kerk de jeugd als een bijzonder belangrijke periode beschouwt in het leven van ieder mens. Jullie jongeren belichamen deze jeugd: Jullie zijn de jeugd van de volkeren en samenlevingen, de jeugd van iedere familie en van de gehele mensheid; jullie zijn ook de jeugd van de Kerk. Wij kijken allemaal naar jullie, omdat wij, door jullie, in zekere zin, allemaal weer jong worden. Daarom is jullie jeugd niet alleen jullie eigendom, jullie persoonlijk bezit of het eigendom van een generatie; zij vormt een deel van de gehele periode, die ieder mens op zijn levensweg moet doorlopen en zij is tegelijkertijd een bijzonder gemeengoed. Zij is een bezit van de gehele mensheid. Op jullie is de hoop gevestigd, omdat jullie bij de toekomst behoren, zoals de toekomst jullie toebehoort. De hoop is namelijk altijd met de toekomst verbonden; zij is de verwachting van de "toekomstige goederen". Als een christelijke deugd is zij verbonden met de verwachting van die eeuwige goederen, die God aan de mensen in Jezus Christus heeft beloofd. (Rom. 8, 19.20; Ef. 4, 4; Fil. 3, 10-12; Tit. 3, 7; Hebr. 7, 19; 1 Pt. 1, 13) [[b:Rom. 8, 19.20; Ef. 4, 4; Fil. 3, 10-12; Tit. 3, 7; Hebr. 7, 19; 1 Pt. 1, 13]] Tegelijkertijd is de hoop als christelijke en menselijke deugd ook de verwachting van die goederen, die de mens kan voortbrengen door de talenten te gebruiken, die de Voorzienigheid hem geschonken heeft.
In deze betekenis, beste jongeren, behoort de toekomst jullie toe, zoals zij eenmaal heeft toebehoord aan de generatie van degenen die nu volwassenen zijn en nu samen met hen tegenwoordige tijd is geworden. De verantwoordelijkheid voor deze tegenwoordige tijd, haar gestalte en veelzijdigheid is vooral in handen van de volwassenen. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor al datgene, wat op een dag samen met jullie de tegenwoordige tijd zal vormen, maar wat nu nog toekomst is. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie is, denken wij in termen van menselijke vergankelijkheid, die steeds een vooruitgaan naar de toekomst betekent. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie afhangt, denken wij in ethische termen, volgens de eisen van morele verantwoordelijkheid, die van ons verlangt, de fundamentele waarde van menselijke plannen en handelingen, van initiatieven en voornemens op de mens als persoon - en aan de gemeenschap en samenleving, die uit mensen bestaat - te richten. Deze dimensie is er ook een, die eigen is aan de christelijke en menselijke hoop. In dit opzicht is dan ook de eerste en belangrijkste wens, die de Kerk via mij in dit speciale jaar dat toegewijd is aan de jeugd, tegenover jullie, jongeren uitspreekt, dat jullie steeds tot verantwoording bereid mogen zijn aan "al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft" (1 Pt. 3, 15) [b:1 Pt. 3, 15]
Dit is mijn wens, die ik aan jullie richt, beste jongeren, aan het begin van dit jaar. Het jaar 1985 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Jeugd. Dit is van grote betekenis, in de eerste plaats voor jullie zelf, maar ook voor alle leeftijdsgroepen, voor ieder persoonlijk, voor de gemeenschappen en voor de hele samenleving. Het is ook van bijzondere betekenis voor de Kerk als de hoedster van fundamentele waarheden en waarden, die tegelijkertijd ook de dienares is van de eeuwige bestemming, die de mens en daarmee de gehele mensheid heeft in God zelf. Daar de mens "de eerste en de belangrijkste weg is, die de Kerk moet gaan" Redemptor Hominis [[237|14]], kan men goed begrijpen waarom de Kerk de jeugd als een bijzonder belangrijke periode beschouwt in het leven van ieder mens. Jullie jongeren belichamen deze jeugd: Jullie zijn de jeugd van de volkeren en samenlevingen, de jeugd van iedere familie en van de gehele mensheid; jullie zijn ook de jeugd van de Kerk. Wij kijken allemaal naar jullie, omdat wij, door jullie, in zekere zin, allemaal weer jong worden. Daarom is jullie jeugd niet alleen jullie eigendom, jullie persoonlijk bezit of het eigendom van een generatie; zij vormt een deel van de gehele periode, die ieder mens op zijn levensweg moet doorlopen en zij is tegelijkertijd een bijzonder gemeengoed. Zij is een bezit van de gehele mensheid. Op jullie is de hoop gevestigd, omdat jullie bij de toekomst behoren, zoals de toekomst jullie toebehoort. De hoop is namelijk altijd met de toekomst verbonden; zij is de verwachting van de "toekomstige goederen". Als een christelijke deugd is zij verbonden met de verwachting van die eeuwige goederen, die God aan de mensen in Jezus Christus heeft beloofd. (Rom. 8, 19.20; Ef. 4, 4; Fil. 3, 10-12; Tit. 3, 7; Hebr. 7, 19; 1 Pt. 1, 13) [[b:Rom. 8, 19.20; Ef. 4, 4; Fil. 3, 10-12; Tit. 3, 7; Hebr. 7, 19; 1 Pt. 1, 13]] Tegelijkertijd is de hoop als christelijke en menselijke deugd ook de verwachting van die goederen, die de mens kan voortbrengen door de talenten te gebruiken, die de Voorzienigheid hem geschonken heeft.
In deze betekenis, beste jongeren, behoort de toekomst jullie toe, zoals zij eenmaal heeft toebehoord aan de generatie van degenen die nu volwassenen zijn en nu samen met hen tegenwoordige tijd is geworden. De verantwoordelijkheid voor deze tegenwoordige tijd, haar gestalte en veelzijdigheid is vooral in handen van de volwassenen. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor al datgene, wat op een dag samen met jullie de tegenwoordige tijd zal vormen, maar wat nu nog toekomst is. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie is, denken wij in termen van menselijke vergankelijkheid, die steeds een vooruitgaan naar de toekomst betekent. Als wij zeggen, dat de toekomst van jullie afhangt, denken wij in ethische termen, volgens de eisen van morele verantwoordelijkheid, die van ons verlangt, de fundamentele waarde van menselijke plannen en handelingen, van initiatieven en voornemens op de mens als persoon - en aan de gemeenschap en samenleving, die uit mensen bestaat - te richten. Deze dimensie is er ook een, die eigen is aan de christelijke en menselijke hoop. In dit opzicht is dan ook de eerste en belangrijkste wens, die de Kerk via mij in dit speciale jaar dat toegewijd is aan de jeugd, tegenover jullie, jongeren uitspreekt, dat jullie steeds tot verantwoording bereid mogen zijn aan "al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u leeft" (1 Pt. 3, 15) [b:1 Pt. 3, 15]
Referenties naar alinea 1: 2
Nieuwe regels opdat iedereen waardig kan leven ->=geentekst=Jullie zijn geroepen vredestichters te zijn en een werkelijk broederlijke samenleving op te bouwen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Christus spreekt tot de jongeren
2
Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Deze woorden, die eens geschreven zijn door de apostel Petrus aan de eerste generatie christenen, staan in nauw verband met het hele Evangelie van Jezus Christus. Wij kunnen dit verband misschien duidelijker herkennen, als wij het gesprek van Christus met de jonge man bezien, dat door de evangelisten is vastgelegd. (Mc. 10, 17-22; Mt. 19, 16-22; Lc. 18, 18-23) [[b:Mc. 10, 17-22; Mt. 19, 16-22; Lc. 18, 18-23]]. Onder de talrijke teksten uit de Bijbel heeft vooral deze tekst een zodanige waarde, dat zij verdient om hier te worden aangehaald.
De vraag: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?" beantwoordt Jezus allereerst met de tegenvraag: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, dan God alleen."
Dan gaat Hij verder: "Je kent toch de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 17-19) [b:Mc. 10, 17-19]. Met deze woorden herinnert Jezus Zijn gesprekspartner aan enkele van "de Tien Geboden". Maar het gesprek is hiermee niet ten einde, want de jonge man stelt vast: "Meester, van jongs af aan heb ik mij aan al deze geboden gehouden." Daarop, zo schrijft de evangelist, "keek Jezus hem liefdevol aan, en sprak tot hem: Eén ding ontbreekt je: Ga verkopen wat je bezit en geef het aan de armen; daarmee zul je een schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen!" (Mc. 10, 20 v) [b:Mc. 10, 20 v]
Op dit punt aangekomen, verandert de sfeer van de ontmoeting. De evangelist schrijft, dat dit woord de jonge man "ontstelde en dat hij ontdaan heenging, omdat hij vele goederen bezat" (Mc. 10, 22) [b:Mc. 10, 22]
Er zijn nog andere hoofdstukken in het Evangelie, waarin Jezus van Nazareth jonge mensen ontmoet: bijzonder indrukwekkend zijn de beide opwekkingen uit de dood: van de dochter van Jaïrus (Lc. 8, 49-56) [[b:Lc. 8, 49-56]] en van de zoon van de weduwe van Naïn (Lc. 7, 11-17) [b:Lc. 7, 11-17]. Men kan echter zonder meer vaststellen, dat het bovengenoemde gesprek de uitvoerigste en de meest betekenisvolle ontmoeting weergeeft. Men kan ook zeggen dat deze ontmoeting een universeel en tijdloos karakter draagt m.a.w. dat het in zekere zin een voortdurende en permanente waarde heeft door de eeuwen en generaties heen. Christus spreekt op deze wijze met een jong mens, met een jonge of een meisje: Zijn gesprek vindt plaats in verschillende delen van de wereld te midden van verschillende volkeren, rassen en culturen. Ieder van jullie kan bij dit gesprek degene zijn tot wie Christus spreekt. Tegelijkertijd hebben al de beschrijvende elementen en alle woorden, die bij dit onderhoud van beide kanten gesproken worden, een zeer wezenlijke betekenis en hebben zij ieder hun eigen waarde. Men kan zeggen, dat deze woorden een bijzonder diepe waarheid bevatten over de mens in het algemeen en, bovenal, de waarheid over de jeugd van de mensen. Zij zijn voor de jongeren bijzonder belangrijk. Sta mij daarom toe om mijn gedachten in deze brief voornamelijk in verband te brengen met deze ontmoeting en deze tekst uit het Evangelie, misschien zal het op deze wijze voor jullie gemakkelijker zijn, jullie eigen gesprek met Christus te beginnen een gesprek, dat een fundamentele en wezenlijke betekenis heeft voor een jong mens.
De vraag: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?" beantwoordt Jezus allereerst met de tegenvraag: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, dan God alleen."
Dan gaat Hij verder: "Je kent toch de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 17-19) [b:Mc. 10, 17-19]. Met deze woorden herinnert Jezus Zijn gesprekspartner aan enkele van "de Tien Geboden". Maar het gesprek is hiermee niet ten einde, want de jonge man stelt vast: "Meester, van jongs af aan heb ik mij aan al deze geboden gehouden." Daarop, zo schrijft de evangelist, "keek Jezus hem liefdevol aan, en sprak tot hem: Eén ding ontbreekt je: Ga verkopen wat je bezit en geef het aan de armen; daarmee zul je een schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen!" (Mc. 10, 20 v) [b:Mc. 10, 20 v]
Op dit punt aangekomen, verandert de sfeer van de ontmoeting. De evangelist schrijft, dat dit woord de jonge man "ontstelde en dat hij ontdaan heenging, omdat hij vele goederen bezat" (Mc. 10, 22) [b:Mc. 10, 22]
Er zijn nog andere hoofdstukken in het Evangelie, waarin Jezus van Nazareth jonge mensen ontmoet: bijzonder indrukwekkend zijn de beide opwekkingen uit de dood: van de dochter van Jaïrus (Lc. 8, 49-56) [[b:Lc. 8, 49-56]] en van de zoon van de weduwe van Naïn (Lc. 7, 11-17) [b:Lc. 7, 11-17]. Men kan echter zonder meer vaststellen, dat het bovengenoemde gesprek de uitvoerigste en de meest betekenisvolle ontmoeting weergeeft. Men kan ook zeggen dat deze ontmoeting een universeel en tijdloos karakter draagt m.a.w. dat het in zekere zin een voortdurende en permanente waarde heeft door de eeuwen en generaties heen. Christus spreekt op deze wijze met een jong mens, met een jonge of een meisje: Zijn gesprek vindt plaats in verschillende delen van de wereld te midden van verschillende volkeren, rassen en culturen. Ieder van jullie kan bij dit gesprek degene zijn tot wie Christus spreekt. Tegelijkertijd hebben al de beschrijvende elementen en alle woorden, die bij dit onderhoud van beide kanten gesproken worden, een zeer wezenlijke betekenis en hebben zij ieder hun eigen waarde. Men kan zeggen, dat deze woorden een bijzonder diepe waarheid bevatten over de mens in het algemeen en, bovenal, de waarheid over de jeugd van de mensen. Zij zijn voor de jongeren bijzonder belangrijk. Sta mij daarom toe om mijn gedachten in deze brief voornamelijk in verband te brengen met deze ontmoeting en deze tekst uit het Evangelie, misschien zal het op deze wijze voor jullie gemakkelijker zijn, jullie eigen gesprek met Christus te beginnen een gesprek, dat een fundamentele en wezenlijke betekenis heeft voor een jong mens.
Referenties naar alinea 2: 2
Veritatis Splendor ->=geentekst=Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 De jeugd is een unieke rijkdom
3
Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Wij zullen beginnen met datgene wat aan het einde van de Bijbeltekst staat. De jonge man gaat ontdaan heen: "omdat hij vele goederen bezat". Deze zin heeft ongetwijfeld betrekking op de materiële goederen, die deze jonge man bezat of zou erven. Deze situatie zal slechts bij enkelen voorkomen en zij is niet typisch. Daarom suggereren de woorden van de evangelist een andere probleemstelling. Het gaat erom, dat de jeugd op zichzelf beschouwd (onafhankelijk van ieder materieel goed) een unieke rijkdom van de mensen, van een jongen of een meisje. is en meestal ook door de jongeren zelf als een rijkdom wordt ervaren. Dit is echter niet altijd het geval: er zijn zeker mensen in deze wereld, die om verschillende redenen hun jeugd niet als rijkdom ervaren. Wij zullen hierop nog speciaal terugkomen.
Er zijn echter redenen, ook objectieve, om de jeugd te beschouwen als een unieke rijkdom, zoals zij door de mens juist in deze levensperiode wordt ervaren. Deze periode onderscheidt zich stellig van de kindertijd (het is juist het verlaten van de kinderjaren) alsook van de tijd der volledige rijpheid. De levensperiode van de jeugd is namelijk de tijd, waarin het menselijke "ik" en de daarmee samenhangende eigenschappen en capaciteiten op een bijzonder intensieve wijze worden ontdekt. Stap voor stap wordt voor de innerlijke blik van de zich ontwikkelende persoonlijkheid van een jongen of een meisje die bijzondere en in zekere zin ook unieke mogelijkheid van het concrete mens-zijn ontsluierd, waarin het gehele ontwerp of plan voor het toekomstige leven a.h. w. beschreven is. Het leven wordt voorgesteld als de verwerkelijking van dit plan: als "zelfverwerkelijking".
Het thema dient natuurlijk vanuit verschillende gezichtspunten te worden bekeken en uitgelegd: om het echter kort te houden, kan men zeggen, dat de schat, die de jeugd in feite is, zich juist in deze vorm openbaart. Het is de rijkdom van het kunnen nemen van de eerste eigen beslissingen: ze te kunnen ontdekken, ze te plannen, ze te kunnen kiezen en overwegen om ze uiteindelijk te kunnen nemen. Beslissingen die, op het persoonlijk vlak van het menselijk bestaan, belangrijk zullen zijn voor de toekomst. Tegelijkertijd hebben zulke beslissingen een grote betekenis op sociaal gebied. De jonge man uit het Evangelie bevond zich juist in deze existentiële fase. zoals wij uit de vragen kunnen vernemen, die hij in het gesprek met Jezus stelt. Daarom kunnen die laatste woorden over de "vele goederen". d.w.z. over zijn rijkdom. ook in deze zin opgevat worden: rijkdom die de jeugd zelf is.
Wij dienen ons echter af te vragen: Moet deze rijkdom. die de jeugd is. de mensen van Christus verwijderen? Dit wordt door de evangelist zeker niet gezegd: indien men de tekst nauwkeuriger bekijkt. mag men eerder een andere conclusie nemen. Het besluit. zich van Christus te verwijderen, is tenslotte slechts onder druk van de uiterlijke rijkdom tot stand gekomen, door datgene wat de jonge man bezat ("de goederen"). Niet door datgene wat hij was! Datgene wat hij was als jonge mens - d.w.z. de innerlijke rijkdom. die in de jeugd van de mensen verborgen is - had hem juist naar Jezus toegeleid en hem ertoe gebracht ook die vragen te stellen, die duidelijk het gehele levensplan betroffen. Wat moet ik doen? "Wat moet ik doen, om het eeuwig leven te verwerven?" Wat moet ik doen. opdat mijn leven zijn volle waarde en zin zal hebben?
De jeugd van ieder van jullie, beste vrienden. is de rijkdom, die zich juist in deze vragen openbaart. Ze worden door de mens gesteld gedurende zijn hele leven: in de jeugd wordt hij er echter bijzonder intensief. bijna nadrukkelijk, door bezig gehouden. En het is goed, dat dit zo is. Deze vragen laten namelijk zien, dat er beweging en kracht aanwezig is in de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid, die eigen is aan jullie leeftijd. Deze vragen zullen jullie jezelf soms vol ongeduld stellen: maar tegelijkertijd begrijpen jullie ook, dat het antwoord hierop niet ondoordacht of oppervlakkig mag zijn. Het moet van een bijzonder en doorslaggevend belang zijn. Het gaat hierbij om een antwoord, dat betrekking heeft op het gehele leven en dat het gehele menselijke bestaan omvat.
Deze wezenlijke vragen worden op een bijzondere wijze gesteld door diegenen onder jullie leeftijdsgenoten, wier leven van jongs af aan door lijden verzwaard is: door een lichamelijk gebrek, door een of ander handicap, door een moeilijke maatschappelijke of gezinssituatie. Als hun bewustzijn zich hierbij toch normaal kan ontwikkelen, wordt de vraag naar de zin en de waarde van het leven voor hun des te belangrijker maar draagt tegelijk ook een tragisch karakter, aangezien het van begin af aan door een existentieel leed is getekend. Hoeveel van zulke jongeren zijn er niet te midden van het grote aantal jonge mensen in alle delen van de wereld! In de verschillende naties, gemeenschappen en de gezinnen! Hoevelen zijn er niet van jongs af aan gedwongen geweest in een tehuis of in een ziekenhuis te leven. veroordeeld tot een zekere passiviteit, die in hen het gevoel teweeg kan brengen. dat zij niet van nut zijn voor mensheid!
Kan men dus zeggen, dat ook een dergelijke jeugd een afspiegeling is van een innerlijke rijkdom? Aan wie kunnen wij dit vragen? Aan wie moeten deze wezenlijke vragen gesteld worden? Het schijnt. dat Christus hiervoor de enige competente gesprekspartner is, een partner, die door niemand volledig vervangen kan worden.
Er zijn echter redenen, ook objectieve, om de jeugd te beschouwen als een unieke rijkdom, zoals zij door de mens juist in deze levensperiode wordt ervaren. Deze periode onderscheidt zich stellig van de kindertijd (het is juist het verlaten van de kinderjaren) alsook van de tijd der volledige rijpheid. De levensperiode van de jeugd is namelijk de tijd, waarin het menselijke "ik" en de daarmee samenhangende eigenschappen en capaciteiten op een bijzonder intensieve wijze worden ontdekt. Stap voor stap wordt voor de innerlijke blik van de zich ontwikkelende persoonlijkheid van een jongen of een meisje die bijzondere en in zekere zin ook unieke mogelijkheid van het concrete mens-zijn ontsluierd, waarin het gehele ontwerp of plan voor het toekomstige leven a.h. w. beschreven is. Het leven wordt voorgesteld als de verwerkelijking van dit plan: als "zelfverwerkelijking".
Het thema dient natuurlijk vanuit verschillende gezichtspunten te worden bekeken en uitgelegd: om het echter kort te houden, kan men zeggen, dat de schat, die de jeugd in feite is, zich juist in deze vorm openbaart. Het is de rijkdom van het kunnen nemen van de eerste eigen beslissingen: ze te kunnen ontdekken, ze te plannen, ze te kunnen kiezen en overwegen om ze uiteindelijk te kunnen nemen. Beslissingen die, op het persoonlijk vlak van het menselijk bestaan, belangrijk zullen zijn voor de toekomst. Tegelijkertijd hebben zulke beslissingen een grote betekenis op sociaal gebied. De jonge man uit het Evangelie bevond zich juist in deze existentiële fase. zoals wij uit de vragen kunnen vernemen, die hij in het gesprek met Jezus stelt. Daarom kunnen die laatste woorden over de "vele goederen". d.w.z. over zijn rijkdom. ook in deze zin opgevat worden: rijkdom die de jeugd zelf is.
Wij dienen ons echter af te vragen: Moet deze rijkdom. die de jeugd is. de mensen van Christus verwijderen? Dit wordt door de evangelist zeker niet gezegd: indien men de tekst nauwkeuriger bekijkt. mag men eerder een andere conclusie nemen. Het besluit. zich van Christus te verwijderen, is tenslotte slechts onder druk van de uiterlijke rijkdom tot stand gekomen, door datgene wat de jonge man bezat ("de goederen"). Niet door datgene wat hij was! Datgene wat hij was als jonge mens - d.w.z. de innerlijke rijkdom. die in de jeugd van de mensen verborgen is - had hem juist naar Jezus toegeleid en hem ertoe gebracht ook die vragen te stellen, die duidelijk het gehele levensplan betroffen. Wat moet ik doen? "Wat moet ik doen, om het eeuwig leven te verwerven?" Wat moet ik doen. opdat mijn leven zijn volle waarde en zin zal hebben?
De jeugd van ieder van jullie, beste vrienden. is de rijkdom, die zich juist in deze vragen openbaart. Ze worden door de mens gesteld gedurende zijn hele leven: in de jeugd wordt hij er echter bijzonder intensief. bijna nadrukkelijk, door bezig gehouden. En het is goed, dat dit zo is. Deze vragen laten namelijk zien, dat er beweging en kracht aanwezig is in de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid, die eigen is aan jullie leeftijd. Deze vragen zullen jullie jezelf soms vol ongeduld stellen: maar tegelijkertijd begrijpen jullie ook, dat het antwoord hierop niet ondoordacht of oppervlakkig mag zijn. Het moet van een bijzonder en doorslaggevend belang zijn. Het gaat hierbij om een antwoord, dat betrekking heeft op het gehele leven en dat het gehele menselijke bestaan omvat.
Deze wezenlijke vragen worden op een bijzondere wijze gesteld door diegenen onder jullie leeftijdsgenoten, wier leven van jongs af aan door lijden verzwaard is: door een lichamelijk gebrek, door een of ander handicap, door een moeilijke maatschappelijke of gezinssituatie. Als hun bewustzijn zich hierbij toch normaal kan ontwikkelen, wordt de vraag naar de zin en de waarde van het leven voor hun des te belangrijker maar draagt tegelijk ook een tragisch karakter, aangezien het van begin af aan door een existentieel leed is getekend. Hoeveel van zulke jongeren zijn er niet te midden van het grote aantal jonge mensen in alle delen van de wereld! In de verschillende naties, gemeenschappen en de gezinnen! Hoevelen zijn er niet van jongs af aan gedwongen geweest in een tehuis of in een ziekenhuis te leven. veroordeeld tot een zekere passiviteit, die in hen het gevoel teweeg kan brengen. dat zij niet van nut zijn voor mensheid!
Kan men dus zeggen, dat ook een dergelijke jeugd een afspiegeling is van een innerlijke rijkdom? Aan wie kunnen wij dit vragen? Aan wie moeten deze wezenlijke vragen gesteld worden? Het schijnt. dat Christus hiervoor de enige competente gesprekspartner is, een partner, die door niemand volledig vervangen kan worden.
Referenties naar alinea 3: 2
Veritatis Splendor ->=geentekst=Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 4 God is liefde
4
Christus geeft zijn jonge gesprekspartner in het Evangelie een antwoord. Hij zegt: "Slechts één is er goed". Wij hebben al gehoord, wat de jonge man had gevraagd. Hij vroeg: "Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Hoe moet ik handelen, opdat mijn leven zin heeft, een volledige zin en waarde? Wij kunnen zijn vraag direct vertalen in de taal van onze tijd. In dit verband wil het antwoord van Christus uitdrukken: "God alleen is de definitieve grondslag van alle waarden: alleen Hij geeft aan ons menselijk bestaan een definitieve zin."
God alleen is goed, d.w.z.: Alleen in Hem vinden alle waarden hun bron en hun uiteindelijke vervulling. Hij is "de Alpha en de Omega, de oorsprong en het einde" (Openb. 21, 6) [b:Openb. 21, 6]. In Hem alleen vinden deze waarden hun echtheid en hun definitieve bevestiging. Zonder Hem - zonder die relatie tot God - hangt de gehele wereld met haar aardse waarden boven een eindeloos diepe leegte. Zij verliest daarbij ook haar doorzichtigheid en zeggingskracht. Dan doet het kwade zich als het goede voor en het goede wordt uitgestoten. Wordt dit niet bevestigd door hetgeen wij ervaren in onze tijd. waar God altijd buiten de grenzen van oordelen. handelingen en waarderingen gedrongen wordt?
Waarom is alleen God goed? Omdat Hij liefde is. Christus geeft dit antwoord door de woorden van het Evangelie en vooral door het getuigenis van Zijn leven en sterven: "Zo zeer heeft God de wereld liefgehad. dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft." (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16]. God is juist daarom goed, omdat Hij liefde is (1 Joh. 4, 8.16) [b:1 Joh. 4, 8.16].
De vraag naar de waarde en naar de zin van het leven is - zoals gezegd - een deel van de bijzondere rijkdom van de jeugd. Zij openbaart zich in de binnenste kern van die rijkdom en die onrust welke met het levensontwerp verbonden is, dat de mens moet plannen en verwerkelijken. En dit des te meer, wanneer de jeugd door persoonlijk leed getekend is of het lijden van anderen bewust mee beleeft; indien de jeugd diep getroffen wordt door het veelvuldige kwaad, dat in de wereld aanwezig is: wanneer zij tenslotte tegenover het geheim van de zonde. de menselijke boosheid ("mysterium iniquitatis") (2 Tess. 2, 7) [[b:2 Tess. 2, 7]] komt te staan. Hierop geeft Christus dit antwoord: Alleen God is goed: alleen God is liefde. Dit antwoord mag moeilijk lijken. maar het is tegelijkertijd vast en waar: het bevat de definitieve oplossing. Hoezeer bid ik ervoor, dat jullie, beste vrienden. het antwoord van Christus werkelijk persoonlijk mogen vernemen en dat jullie de innerlijke weg zullen kunnen vinden, om het te begrijpen, te bevestigen en te verwerkelijken.
Zo is Christus in het gesprek met de jonge man uit het Evangelie. Zo is Hij ook in het gesprek met ieder van jullie. Wanneer jullie Hem aanspreken: "Goede Meester .... " dan vraagt Hij jullie: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed behalve God zelf." Hieruit volgt: Indien Ik zelf goed ben, is dit een getuigenis voor God. "Wie Mij ziet, ziet de Vader" (Joh. 14, 9) [b:Joh. 14, 9] Zo spreekt Christus. onze Meester en vriend. gekruisigd en opgestaan: steeds dezelfde "gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid" (Hebr. 13, 8) [b:Hebr. 13, 8].
Dit is de kern, het wezenlijke punt van het antwoord op die vragen die jullie "jonge mensen" stellen op grond van de rijkdom, die jullie met je meedragen en die haar wortels vindt in jullie jeugd. Jullie jeugd opent voor jullie verschillende wegen; zij stelt jullie voor de opgave een plan te maken voor je hele verdere leven. Hieruit volgen de vragen naar de waarden, naar zin en waarheid, over goed en kwaad. Als Christus jullie in Zijn antwoord uitnodigt dit alles op God te betrekken, geeft Hij tegelijkertijd aan waarin bij jullie zelf de bron en het fundament hiervoor liggen. Ieder van jullie is toch door de schepping Gods beeld en gelijkenis geworden. (Gen. 1, 26) [[b:Gen. 1, 26]] Juist dit "zijn" als Zijn beeld en gelijkenis heeft tot gevolg, dat jullie bij jezelf deze vragen stellen en moeten stellen. Zij bewijzen, dat de mens zonder God zichzelf niet begrijpen noch verwerkelijken kan. Jezus Christus is vooral daarom in de wereld gekomen om ieder van ons hiervan bewust te laten worden. Zonder Hem zou deze fundamentele dimensie van de waarheid over mensen, al te gemakkelijk in de duisternis wegzinken.
Inderdaad: "Het licht kwam in de wereld," (Joh. 3, 19) [b:Joh. 3, 19] (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] maar "de duisternis nam het niet aan" (Joh. 1, 5) [b:Joh. 1, 5].
God alleen is goed, d.w.z.: Alleen in Hem vinden alle waarden hun bron en hun uiteindelijke vervulling. Hij is "de Alpha en de Omega, de oorsprong en het einde" (Openb. 21, 6) [b:Openb. 21, 6]. In Hem alleen vinden deze waarden hun echtheid en hun definitieve bevestiging. Zonder Hem - zonder die relatie tot God - hangt de gehele wereld met haar aardse waarden boven een eindeloos diepe leegte. Zij verliest daarbij ook haar doorzichtigheid en zeggingskracht. Dan doet het kwade zich als het goede voor en het goede wordt uitgestoten. Wordt dit niet bevestigd door hetgeen wij ervaren in onze tijd. waar God altijd buiten de grenzen van oordelen. handelingen en waarderingen gedrongen wordt?
Waarom is alleen God goed? Omdat Hij liefde is. Christus geeft dit antwoord door de woorden van het Evangelie en vooral door het getuigenis van Zijn leven en sterven: "Zo zeer heeft God de wereld liefgehad. dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft." (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16]. God is juist daarom goed, omdat Hij liefde is (1 Joh. 4, 8.16) [b:1 Joh. 4, 8.16].
De vraag naar de waarde en naar de zin van het leven is - zoals gezegd - een deel van de bijzondere rijkdom van de jeugd. Zij openbaart zich in de binnenste kern van die rijkdom en die onrust welke met het levensontwerp verbonden is, dat de mens moet plannen en verwerkelijken. En dit des te meer, wanneer de jeugd door persoonlijk leed getekend is of het lijden van anderen bewust mee beleeft; indien de jeugd diep getroffen wordt door het veelvuldige kwaad, dat in de wereld aanwezig is: wanneer zij tenslotte tegenover het geheim van de zonde. de menselijke boosheid ("mysterium iniquitatis") (2 Tess. 2, 7) [[b:2 Tess. 2, 7]] komt te staan. Hierop geeft Christus dit antwoord: Alleen God is goed: alleen God is liefde. Dit antwoord mag moeilijk lijken. maar het is tegelijkertijd vast en waar: het bevat de definitieve oplossing. Hoezeer bid ik ervoor, dat jullie, beste vrienden. het antwoord van Christus werkelijk persoonlijk mogen vernemen en dat jullie de innerlijke weg zullen kunnen vinden, om het te begrijpen, te bevestigen en te verwerkelijken.
Zo is Christus in het gesprek met de jonge man uit het Evangelie. Zo is Hij ook in het gesprek met ieder van jullie. Wanneer jullie Hem aanspreken: "Goede Meester .... " dan vraagt Hij jullie: "Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed behalve God zelf." Hieruit volgt: Indien Ik zelf goed ben, is dit een getuigenis voor God. "Wie Mij ziet, ziet de Vader" (Joh. 14, 9) [b:Joh. 14, 9] Zo spreekt Christus. onze Meester en vriend. gekruisigd en opgestaan: steeds dezelfde "gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid" (Hebr. 13, 8) [b:Hebr. 13, 8].
Dit is de kern, het wezenlijke punt van het antwoord op die vragen die jullie "jonge mensen" stellen op grond van de rijkdom, die jullie met je meedragen en die haar wortels vindt in jullie jeugd. Jullie jeugd opent voor jullie verschillende wegen; zij stelt jullie voor de opgave een plan te maken voor je hele verdere leven. Hieruit volgen de vragen naar de waarden, naar zin en waarheid, over goed en kwaad. Als Christus jullie in Zijn antwoord uitnodigt dit alles op God te betrekken, geeft Hij tegelijkertijd aan waarin bij jullie zelf de bron en het fundament hiervoor liggen. Ieder van jullie is toch door de schepping Gods beeld en gelijkenis geworden. (Gen. 1, 26) [[b:Gen. 1, 26]] Juist dit "zijn" als Zijn beeld en gelijkenis heeft tot gevolg, dat jullie bij jezelf deze vragen stellen en moeten stellen. Zij bewijzen, dat de mens zonder God zichzelf niet begrijpen noch verwerkelijken kan. Jezus Christus is vooral daarom in de wereld gekomen om ieder van ons hiervan bewust te laten worden. Zonder Hem zou deze fundamentele dimensie van de waarheid over mensen, al te gemakkelijk in de duisternis wegzinken.
Inderdaad: "Het licht kwam in de wereld," (Joh. 3, 19) [b:Joh. 3, 19] (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] maar "de duisternis nam het niet aan" (Joh. 1, 5) [b:Joh. 1, 5].
Referenties naar alinea 4: 1
Veritatis Splendor ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 5 De vraag over het eeuwig leven
5
Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Wat moet ik doen. opdat mijn leven waarde heeft, opdat het een zin heeft? Deze ernstige vraag klinkt uit de mond van de jonge man uit het Evangelie als volgt: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?"
Spreekt een mens, die de vraag in deze vorm stelt, nog een taal die de mensen in deze tegenwoordige tijd kunnen verstaan'? Vormen wij niet de generatie wier horizon van het bestaan door de wereld en haar tijdelijke vooruitgang volledig gevuld is? Ons denken wordt op de eerste plaats bepaald door aardse maatstaven. Indien wij de grenzen van onze planeet overschrijden. doen wij dit met het doel om vluchten te ondernemen naar andere planeten, om hun signalen te geven of ruimtesonden in hun richting te sturen.
Dit alles is de inhoud geworden van onze moderne beschaving. De wetenschap heeft samen met de techniek op een onvergelijkbare wijze de mogelijkheden van de mens t.a.v. de materie ontdekt; zij zijn er eveneens in geslaagd te heersen over de inwendige wereld van haar gedachten. mogelijkheden. aandrijvingen en driften. Indien wij ons echter bewust zijn van de aanwezigheid van Christus en Hem de vragen van onze jeugd toevertrouwen. dan kunnen wij blijkbaar de vraag niet anders stellen dan de jonge man in het Evangelie: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Iedere andere vraag naar de zin en de waarde van ons leven zou tegenover Christus ontoereikend en oppervlakkig zijn, want Christus is niet alleen "de goede Meester" die ons de levensweg op deze aarde wijst. Hij is ook de getuige van die definitieve bestemming die de mens heeft in God zelf. Hij is de getuige van de onsterfelijkheid van de mens. De Blijde Boodschap, die Hij met Zijn stem heeft verkondigd, wordt door Zijn kruis en opstanding definitief bezegeld in het paasmysterie. "Christus. die uit de doden is opgestaan, sterft niet meer; de dood heeft geen macht meer over Hem" (Rom. 6, 9) [b:Rom. 6, 9]. In Zijn opstanding is Christus ook het voortdurende "teken van tegenspraak" (Lc. 2, 34) [b:Lc. 2, 34] geworden tegenover alle programma's die niet in staat zijn de mens over de grenzen van de dood heen te leiden. Bij deze grens gaan zij inderdaad voorbij aan alle vragen die een mens heeft over de waarde en de betekenis van het leven. Tegenover al deze programma's, wereld-beschouwingen en ideologieën herhaalt Christus steeds weer: ,"Ik ben de opstanding en het leven. " (Joh. 11, 25) [b:Joh. 11, 25].
Beste broeders en zusters, indien jullie met Christus willen spreken, terwijl jullie de volledige waarheid van Zijn getuigenis aanvaarden, moeten jullie aan de ene kant "de wereld liefhebben" - "want God heeft de wereld zozeer liefgehad, dat Hij haar Zijn enige Zoon heeft gegeven " (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16] -; tegelijkertijd moeten jullie echter innerlijk afstand trachten te nemen van de rijke en betoverende werkelijkheid zoals "de wereld" haar voorstelt. Jullie moeten het besluit nemen om de vraag naar het eeuwig leven te stellen, want de dingen in deze wereld zijn vergankelijk (1 Kor. 7, 31) [b:1 Kor. 7, 31] en ieder van ons is hieraan onderworpen. In de dimensie van de zichtbare wereld wordt de mens geboren met de dag van zijn overlijden in het vooruitzicht; tegelijkertijd echter draagt de mens. wiens innerlijke reden voor het bestaan daaruit bestaat om boven zichzelf uit te stijgen, ook in zichzelf al datgene waardoor hij boven de wereld uitstijgt.
Alles waardoor de mens, in zichzelf, boven de wereld uitstijgt - ofschoon hij in haar vast geworteld blijft - wordt verklaard door het beeld en de gelijkenis van God, dat vanaf het begin in de mensheid is gegrift. En al datgene waardoor de mens boven de wereld uitstijgt. rechtvaardigt niet alleen de vraag naar het eeuwige leven, maar maakt haar in feite noodzakelijk. Al vanaf het eerste begin houdt deze vraag de mensen bezig, niet alleen binnen het kader van het christendom, maar ook daarbuiten. Ook jullie moeten trachten de moed te vinden deze vraag te stellen. zoals de jonge man in het Evangelie. Het christendom leert ons. de vergankelijkheid te begrijpen en te bekijken vanuit het perspectief van het Koninkrijk van God, vanuit het perspectief van het eeuwige leven. Zonder dit heeft het vergankelijke leven, al is het nog zo rijk en in elk opzicht geslaagd. voor de mensen uiteindelijk toch niets anders als de onvermijdelijke noodzakelijkheid van de dood tot gevolg.
Er is echter sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid tussen jeugd en dood. De dood schijnt voor de jeugd nog ver verwijderd te zijn. En zo is het ook. Maar terwijl jeugd een ontwerp van het gehele leven betekent, een ontwerp dat gemaakt is overeenkomstig de maatstaven van betekenis en waarde, is de vraag naar het einde ook tijdens de jeugdjaren onvermijdelijk. Indien de menselijke ervaring aan zichzelf overgelaten is. zegt zij hetzelfde als de heilige Schrift: "Het is het lot van de mens éénmaal te sterven " (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27]. De geïnspireerde auteur voegt daaraan toe: "En daarna volgt het oordeel" (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27].
Christus zegt echter: "Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij. zal in eeuwigheid niet sterven" (Joh. 11, 25 v) [b:Joh. 11, 25 v]. Vraag dus aan Christus. zoals de jonge man uit het Evangelie: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?"
Spreekt een mens, die de vraag in deze vorm stelt, nog een taal die de mensen in deze tegenwoordige tijd kunnen verstaan'? Vormen wij niet de generatie wier horizon van het bestaan door de wereld en haar tijdelijke vooruitgang volledig gevuld is? Ons denken wordt op de eerste plaats bepaald door aardse maatstaven. Indien wij de grenzen van onze planeet overschrijden. doen wij dit met het doel om vluchten te ondernemen naar andere planeten, om hun signalen te geven of ruimtesonden in hun richting te sturen.
Dit alles is de inhoud geworden van onze moderne beschaving. De wetenschap heeft samen met de techniek op een onvergelijkbare wijze de mogelijkheden van de mens t.a.v. de materie ontdekt; zij zijn er eveneens in geslaagd te heersen over de inwendige wereld van haar gedachten. mogelijkheden. aandrijvingen en driften. Indien wij ons echter bewust zijn van de aanwezigheid van Christus en Hem de vragen van onze jeugd toevertrouwen. dan kunnen wij blijkbaar de vraag niet anders stellen dan de jonge man in het Evangelie: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Iedere andere vraag naar de zin en de waarde van ons leven zou tegenover Christus ontoereikend en oppervlakkig zijn, want Christus is niet alleen "de goede Meester" die ons de levensweg op deze aarde wijst. Hij is ook de getuige van die definitieve bestemming die de mens heeft in God zelf. Hij is de getuige van de onsterfelijkheid van de mens. De Blijde Boodschap, die Hij met Zijn stem heeft verkondigd, wordt door Zijn kruis en opstanding definitief bezegeld in het paasmysterie. "Christus. die uit de doden is opgestaan, sterft niet meer; de dood heeft geen macht meer over Hem" (Rom. 6, 9) [b:Rom. 6, 9]. In Zijn opstanding is Christus ook het voortdurende "teken van tegenspraak" (Lc. 2, 34) [b:Lc. 2, 34] geworden tegenover alle programma's die niet in staat zijn de mens over de grenzen van de dood heen te leiden. Bij deze grens gaan zij inderdaad voorbij aan alle vragen die een mens heeft over de waarde en de betekenis van het leven. Tegenover al deze programma's, wereld-beschouwingen en ideologieën herhaalt Christus steeds weer: ,"Ik ben de opstanding en het leven. " (Joh. 11, 25) [b:Joh. 11, 25].
Beste broeders en zusters, indien jullie met Christus willen spreken, terwijl jullie de volledige waarheid van Zijn getuigenis aanvaarden, moeten jullie aan de ene kant "de wereld liefhebben" - "want God heeft de wereld zozeer liefgehad, dat Hij haar Zijn enige Zoon heeft gegeven " (Joh. 3, 16) [b:Joh. 3, 16] -; tegelijkertijd moeten jullie echter innerlijk afstand trachten te nemen van de rijke en betoverende werkelijkheid zoals "de wereld" haar voorstelt. Jullie moeten het besluit nemen om de vraag naar het eeuwig leven te stellen, want de dingen in deze wereld zijn vergankelijk (1 Kor. 7, 31) [b:1 Kor. 7, 31] en ieder van ons is hieraan onderworpen. In de dimensie van de zichtbare wereld wordt de mens geboren met de dag van zijn overlijden in het vooruitzicht; tegelijkertijd echter draagt de mens. wiens innerlijke reden voor het bestaan daaruit bestaat om boven zichzelf uit te stijgen, ook in zichzelf al datgene waardoor hij boven de wereld uitstijgt.
Alles waardoor de mens, in zichzelf, boven de wereld uitstijgt - ofschoon hij in haar vast geworteld blijft - wordt verklaard door het beeld en de gelijkenis van God, dat vanaf het begin in de mensheid is gegrift. En al datgene waardoor de mens boven de wereld uitstijgt. rechtvaardigt niet alleen de vraag naar het eeuwige leven, maar maakt haar in feite noodzakelijk. Al vanaf het eerste begin houdt deze vraag de mensen bezig, niet alleen binnen het kader van het christendom, maar ook daarbuiten. Ook jullie moeten trachten de moed te vinden deze vraag te stellen. zoals de jonge man in het Evangelie. Het christendom leert ons. de vergankelijkheid te begrijpen en te bekijken vanuit het perspectief van het Koninkrijk van God, vanuit het perspectief van het eeuwige leven. Zonder dit heeft het vergankelijke leven, al is het nog zo rijk en in elk opzicht geslaagd. voor de mensen uiteindelijk toch niets anders als de onvermijdelijke noodzakelijkheid van de dood tot gevolg.
Er is echter sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid tussen jeugd en dood. De dood schijnt voor de jeugd nog ver verwijderd te zijn. En zo is het ook. Maar terwijl jeugd een ontwerp van het gehele leven betekent, een ontwerp dat gemaakt is overeenkomstig de maatstaven van betekenis en waarde, is de vraag naar het einde ook tijdens de jeugdjaren onvermijdelijk. Indien de menselijke ervaring aan zichzelf overgelaten is. zegt zij hetzelfde als de heilige Schrift: "Het is het lot van de mens éénmaal te sterven " (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27]. De geïnspireerde auteur voegt daaraan toe: "En daarna volgt het oordeel" (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27].
Christus zegt echter: "Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven en ieder die leeft in geloof aan Mij. zal in eeuwigheid niet sterven" (Joh. 11, 25 v) [b:Joh. 11, 25 v]. Vraag dus aan Christus. zoals de jonge man uit het Evangelie: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?"
Referenties naar alinea 5: 2
Veritatis Splendor ->=geentekst=Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 Moraal en geweten
6
Op deze vraag antwoordt Jezus: "Je kent de geboden". En onmiddellijk vermeldt Hij deze geboden die tot de "Tien Geboden" behoren. Mozes heeft ze eens op de berg Sinaï ontvangen, toen God een verbond sloot met het volk Israël. Zij werden geschreven op stenen tafelen (Ex. 34, 1; Dt. 9, 10; 2 Kor. 2, 3) [[b:Ex. 34, 1; Dt. 9, 10; 2 Kor. 2, 3]] en zij waren voor iedere Israëliet een dagelijkse richtlijn (Dt. 4, 5-9) [[b:Dt. 4, 5-9]] voor de weg die hij moest volgen. De jonge man, die met Christus spreekt. kent vanzelfsprekend "de Tien Geboden" uit zijn hoofd: hij kan zelfs tot zijn vreugde mededelen: "Van jongs af aan heb ik mij aan deze geboden gehouden" (Mc. 10, 20) [b:Mc. 10, 20]. Wij moeten ervan uitgaan dat in deze dialoog, die Christus met ieder van jullie jongeren afzonderlijk voert, dezelfde vraag gesteld wordt: "Ken je de geboden?" Noodzakelijkerwijs wordt deze vraag herhaald, daar "de Tien Geboden" een deel van het verbond tussen God en de mensheid vormen. Deze geboden vormen de wezenlijke grondslag van het gedrag en bepalen de morele waarde van het menselijk handelen: zij staan in een organisch verband met de roeping van de mens tot het eeuwig leven, met de opbouw van het Rijk Gods in de mensen en onder de mensen. De woorden van de Goddelijke Openbaring bevatten duidelijke voorschriften t.a.v. de zedelijkheid waarvan de tafelen met "de Tien Geboden" van de berg Sinaï de kern vormen. Zij vinden hun hoogtepunt in het Evangelie: in de Bergrede (Mt. 5-7) [[b:Mt. 5-7]] en in het gebod van de liefde (Mt. 22, 37-40; Mc. 12, 29-31; Lc. 10, 27) [[b:Mt. 22, 37-40; Mc. 12, 29-31; Lc. 10, 27]].
Deze voorschriften t.a.v. de zedelijkheid worden tegelijkertijd nog op een tweede wijze kenbaar gemaakt. Zij zijn namelijk in het morele geweten van de mensheid gegrift, zodat degenen die "de Tien Geboden", d.w.z. de door God geopenbaarde wetten, niet kennen, "zichzelf tot wet zijn" (Rom. 2, 14) [b:Rom. 2, 14]. Aldus schrijft de heilige Paulus in zijn brief aan de Romeinen en hij voegt daar direct aan toe: "Zij laten hierdoor zien, dat de voorschriften der wet in hun hart staan geschreven, en hun geweten legt dezelfde getuigenis af" (Rom. 2, 15) [b:Rom. 2, 15]. Hier spreken wij over zaken, die van het grootste belang zijn voor jullie jeugd en voor de plannen met betrekking tot de te volgen levensweg, die daaruit voortkomen. Dit levensontwerp beantwoordt vooral aan de verwachting van een eeuwig leven door de juistheid van die daden waarop het gegrondvest is. De juistheid van deze daden vindt haar grondslag in die tweevoudige voorstelling van de morele wetten: zoals zij in "de Tien Geboden" van Mozes en in het Evangelie opgetekend zijn en zoals zij in het morele geweten van de mens zijn gegrift. Het geweten "legt getuigenis af" van deze wetten, zoals de heilige Paulus schrijft. Dit geweten wordt - volgens de woorden uit de brief aan de Romeinen - gevormd door de gedachten "die de mens beurtelings beschuldigen of ook wel vrijspreken" (Rom. 2, 15) [b:Rom. 2, 15]. Iedereen weet hoe nauw deze woorden overeenkomen met onze innerlijke werkelijkheid: ieder van ons ervaart van jongs af aan, dat de stem van het geweten kan spreken.
Als Jezus dus in het gesprek met de jonge man de geboden opnoemt: "Gij zult niet doden, gij zult geen overspel doen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 19) [b:Mc. 10, 19], dan antwoordt het rechtschapen geweten met zijn innerlijke stem op de daarmee samenhangende daden van de mens: het klaagt aan of het verdedigt. Het geweten mag natuurlijk niet vervormd zijn: de fundamentele vormgeving van de morele principes mag niet vervalst worden door relativisme of utilitarisme.
Beste jonge vrienden! Het antwoord. dat Jezus geeft aan Zijn gesprekspartner in het Evangelie is aan ieder van jullie gericht. Christus vraagt naar de toestand van jullie morele bewustzijn en eveneens naar de toestand van jullie geweten. Dit is een sleutel vraag die gericht is aan de mensen: het is de voornaamste en fundamentele vraag van jullie jeugd: een vraag die betrekking heeft op het gehele levensplan, dat juist in de jeugd gevormd moet worden en gestalte begint te krijgen. De waarde van dit plan of ontwerp is ten nauwste verbonden met de relatie, die ieder van jullie heeft met het goede en het kwade in morele zin. Zijn waarde hangt voornamelijk af van de echtheid en rechtschapenheid van jullie geweten. Het hangt ook af van zijn fijngevoeligheid.
Hier bevinden wij ons dus op een beslissend punt, waar vergankelijkheid en eeuwigheid elkaar allengs ontmoeten, op een niveau dat de mens eigen is. Het is het niveau van het geweten, het niveau van de morele waarden: het geweten is de belangrijkste dimensie van tijd en geschiedenis. Want geschiedenis wordt niet alleen gemaakt door gebeurtenissen die in zekere zin "buiten" gebeuren. maar vooral door hetgeen "binnenin" gebeurt: het is de geschiedenis van het menselijke geweten, van morele overwinningen en nederlagen. Hier vindt ook de werkelijke grootheid van de mens haar grondslag: haar echte menselijke waarde. Dat is die innerlijke rijkdom, waardoor de mens steeds weer boven zichzelf uitstijgt naar de eeuwigheid toe. Als het waar is, dat "het voor de mensen is vastgesteld, één enkele maal te sterven", dan is het ook waar, dat de mens de rijkdom van het geweten, het goede en het kwade dat hierin besloten ligt, over de grenzen van de dood heen draagt, opdat hij voor het aangezicht van degene, die de heiligheid zelf is, de laatste en definitieve waarheid over zijn hele leven zal vinden: "Daarna volgt het oordeel" (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27]. Juist dit gebeurt in het geweten: In de innerlijke waarheid van onze daden is, in zekere zin, voortdurend de dimensie van het eeuwig leven tegenwoordig. Tegelijkertijd drukt het geweten door de morele waarden duidelijk een stempel op het leven van de generaties, op de geschiedenis en de cultuur van de menselijke samenleving, de naties, de volkeren en de gehele mensheid.
Hoeveel hangt er in dit opzicht niet van ieder van jullie af!
Deze voorschriften t.a.v. de zedelijkheid worden tegelijkertijd nog op een tweede wijze kenbaar gemaakt. Zij zijn namelijk in het morele geweten van de mensheid gegrift, zodat degenen die "de Tien Geboden", d.w.z. de door God geopenbaarde wetten, niet kennen, "zichzelf tot wet zijn" (Rom. 2, 14) [b:Rom. 2, 14]. Aldus schrijft de heilige Paulus in zijn brief aan de Romeinen en hij voegt daar direct aan toe: "Zij laten hierdoor zien, dat de voorschriften der wet in hun hart staan geschreven, en hun geweten legt dezelfde getuigenis af" (Rom. 2, 15) [b:Rom. 2, 15]. Hier spreken wij over zaken, die van het grootste belang zijn voor jullie jeugd en voor de plannen met betrekking tot de te volgen levensweg, die daaruit voortkomen. Dit levensontwerp beantwoordt vooral aan de verwachting van een eeuwig leven door de juistheid van die daden waarop het gegrondvest is. De juistheid van deze daden vindt haar grondslag in die tweevoudige voorstelling van de morele wetten: zoals zij in "de Tien Geboden" van Mozes en in het Evangelie opgetekend zijn en zoals zij in het morele geweten van de mens zijn gegrift. Het geweten "legt getuigenis af" van deze wetten, zoals de heilige Paulus schrijft. Dit geweten wordt - volgens de woorden uit de brief aan de Romeinen - gevormd door de gedachten "die de mens beurtelings beschuldigen of ook wel vrijspreken" (Rom. 2, 15) [b:Rom. 2, 15]. Iedereen weet hoe nauw deze woorden overeenkomen met onze innerlijke werkelijkheid: ieder van ons ervaart van jongs af aan, dat de stem van het geweten kan spreken.
Als Jezus dus in het gesprek met de jonge man de geboden opnoemt: "Gij zult niet doden, gij zult geen overspel doen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder" (Mc. 10, 19) [b:Mc. 10, 19], dan antwoordt het rechtschapen geweten met zijn innerlijke stem op de daarmee samenhangende daden van de mens: het klaagt aan of het verdedigt. Het geweten mag natuurlijk niet vervormd zijn: de fundamentele vormgeving van de morele principes mag niet vervalst worden door relativisme of utilitarisme.
Beste jonge vrienden! Het antwoord. dat Jezus geeft aan Zijn gesprekspartner in het Evangelie is aan ieder van jullie gericht. Christus vraagt naar de toestand van jullie morele bewustzijn en eveneens naar de toestand van jullie geweten. Dit is een sleutel vraag die gericht is aan de mensen: het is de voornaamste en fundamentele vraag van jullie jeugd: een vraag die betrekking heeft op het gehele levensplan, dat juist in de jeugd gevormd moet worden en gestalte begint te krijgen. De waarde van dit plan of ontwerp is ten nauwste verbonden met de relatie, die ieder van jullie heeft met het goede en het kwade in morele zin. Zijn waarde hangt voornamelijk af van de echtheid en rechtschapenheid van jullie geweten. Het hangt ook af van zijn fijngevoeligheid.
Hier bevinden wij ons dus op een beslissend punt, waar vergankelijkheid en eeuwigheid elkaar allengs ontmoeten, op een niveau dat de mens eigen is. Het is het niveau van het geweten, het niveau van de morele waarden: het geweten is de belangrijkste dimensie van tijd en geschiedenis. Want geschiedenis wordt niet alleen gemaakt door gebeurtenissen die in zekere zin "buiten" gebeuren. maar vooral door hetgeen "binnenin" gebeurt: het is de geschiedenis van het menselijke geweten, van morele overwinningen en nederlagen. Hier vindt ook de werkelijke grootheid van de mens haar grondslag: haar echte menselijke waarde. Dat is die innerlijke rijkdom, waardoor de mens steeds weer boven zichzelf uitstijgt naar de eeuwigheid toe. Als het waar is, dat "het voor de mensen is vastgesteld, één enkele maal te sterven", dan is het ook waar, dat de mens de rijkdom van het geweten, het goede en het kwade dat hierin besloten ligt, over de grenzen van de dood heen draagt, opdat hij voor het aangezicht van degene, die de heiligheid zelf is, de laatste en definitieve waarheid over zijn hele leven zal vinden: "Daarna volgt het oordeel" (Hebr. 9, 27) [b:Hebr. 9, 27]. Juist dit gebeurt in het geweten: In de innerlijke waarheid van onze daden is, in zekere zin, voortdurend de dimensie van het eeuwig leven tegenwoordig. Tegelijkertijd drukt het geweten door de morele waarden duidelijk een stempel op het leven van de generaties, op de geschiedenis en de cultuur van de menselijke samenleving, de naties, de volkeren en de gehele mensheid.
Hoeveel hangt er in dit opzicht niet van ieder van jullie af!
Referenties naar alinea 6: 1
Veritatis Splendor ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 7 Jezus keek hem liefdevol aan
7
Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Indien wij ons verder bezighouden met het gesprek tussen Christus en de jonge man, komen we weer in een andere fase. Het is een nieuwe en beslissende fase. De jonge man heeft het essentiële en fundamentele antwoord gekregen op de vraag: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?", en dit antwoord komt overeen met zijn hele levensweg, tot op dat moment: "Van jongs af aan heb ik mij aan deze geboden gehouden."
Hoezeer hoop ik, dat de levensweg van ieder van jullie tot nu toe op dezelfde wijze met het antwoord van Christus overeenstemt! Ja, ik hoop dat jullie jeugd je een sterke basis van degelijke en gezonde principes zal schenken, dat jullie geweten al in de jaren van je jeugd die rijpe helderheid zal krijgen, die ieder van jullie in het leven in staat zal stellen, steeds een "gewetensvol mens", "een persoon, die vertrouwen wekt", die dus geloofwaardig is, te zijn. De morele persoonlijkheid, die op deze wijze gevormd is, is tegelijkertijd de belangrijkste bijdrage, die jullie aan het leven in de gemeenschap kunnen geven, aan de familie, de maatschappij, aan het beroepsleven en aan de culturele en politieke activiteiten en tenslotte ook aan de gemeenschap van de Kerk - aan alle kringen waartoe jullie al behoren of eens zullen behoren. Tegelijkertijd gaat het hierbij om de volledige en diepe echtheid van het mens-zijn en om eenzelfde echtheid in de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid van man en vrouw, met al die eigenschappen, die het unieke wezen van deze persoonlijkheid vormen en die ook op het leven in de gemeenschap, te beginnen bij het gezin, op een veelzijdige wijze hun invloed uitoefenen. Ieder van jullie dient op een of andere manier bij te dragen tot de verrijking van de gemeenschap en dit vooral door datgene wat hij of zij is. Is dat niet de zinvolle openheid van een jeugd, die de heel persoonlijke rijkdom van ieder bevat! De mens beschouwt zichzelf en zijn mens-zijn als zijn eigen innerlijke wereld en tegelijkertijd als het geschikte gebied waarop hij "met anderen" en "voor anderen" kan zijn.
Hierbij krijgen de inhoud van "de Tien Geboden" en de wet van het Evangelie een doorslaggevende betekenis. Vooral het gebod van de liefde, dat de mensen openstelt voor God en de naaste. Want de liefde is toch " de band der volmaaktheid" (Kol. 3, 14) [b:Kol. 3, 14]; door de liefde komen de mens en de menselijke broederschap tot een vollere rijpheid. Daarom is de liefde het grootste (1 Kor. 13, 13) [[b:1 Kor. 13, 13]] en het eerste gebod onder de geboden die Christus ons geleerd (Mt. 22, 38) [[b:Mt. 22, 38]] heeft; dit gebod omvat en verenigt al de andere geboden.
Ik wens dus ieder van jullie toe, dat je op de wegen van je jeugd Christus mag ontmoeten, zodat jullie voor Hem, door het getuigenis van je geweten, deze morele wet van het Evangelie kunnen bevestigen, waarvan de waarden gedurende generaties al zoveel mensen, met een nobele geest, min of meer hebben aangesproken. Dit is niet de geschikte plaats om voorbeelden hiervan aan te halen uit de geschiedenis van de mensheid. Het staat echter vast dat, al vanaf de oudste tijden, de stem van het geweten de mens naar een objectieve morele norm leidt, die haar concrete uitdrukking vindt in de achting die de ene persoon voor de andere heeft, en in het principe om de naaste niet datgene aan te doen, waarvan men niet wil, dat het hem of haarzelf wordt aangedaan. "De morele wet", zo.. "De morele wet", zo heeft Confucius eens gezegd , "is niet ver van ons verwijderd ... De wijze mens maakt niet veel fouten met betrekking tot de morele wet. Want hij heeft als grondregel: doe anderen niet datgene aan, waarvan je niet wil, dat het jezelf wordt aangedaan" (Tchung-Yung. De juiste Maat. 13). Een oude Japanse Meester (Dengyo Daishi, ook wel Saicho genoemd, omstreeks 767-822 na Chr.) roept de anderen op om "zich zelf te vergeten en de anderen goed te doen: want hierin ligt het toppunt van vriendschap en medelijden verborgen" (vgl. W.Th. De Bary. Sources of Japanese Tradition. New York 1958. Bd. I. S. 127). Ook Mahatma Gandhi moet hier genoemd worden. Hij heeft gewezen op de "macht van de waarheid" (satya-graha), die zonder geweld overwint, alleen met een bijzondere kracht die schuilt in een rechtvaardige handeling.
Hierbij zien wij al duidelijk die objectieve moraal naar voren komen, waarvan de heilige Paulus zegt, dat zij in het hart staat geschreven en waarvan het geweten getuigenis aflegt (Rom. 2, 15) [[b:Rom. 2, 15]]. De christen ziet hierin duidelijk het licht van het scheppende woord van God, dat elk mens verlicht (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] vgl: Nostra Aetate [[[610|2]]] : en juist omdat hij dit Woord volgt, dat vlees geworden is, verheft hij zich tot de hogere wet van het Evangelie, die door het gebod van liefde op volstrekte wijze van hem verlangt, voor de naaste al het goede te doen, waarvan hij zou willen, dat het ook voor hem of haarzelf gedaan wordt. De christen bevestigt aldus de innerlijke stem van zijn geweten, door Christus en Zijn woord onvoorwaardelijk na te volgen.
Verder wens ik jullie toe, dat jullie, na inzicht te hebben gekregen in de essentiële en belangrijke vragen t.a.v. jullie jeugd en de plannen die jullie hebben met het hele leven dat nog voor je ligt, datgene mogen ervaren, waarover het Evangelie spreekt: "Jezus keek hem liefdevol aan." Ik hoop, dat jullie deze blik mogen ervaren; dat jullie de waarheid mogen ervaren dat Hij, Jezus Christus, jullie liefdevol aankijkt!
Aan ieder mens schenkt Hij deze liefdevolle blik. Het Evangelie bevestigt dit steeds opnieuw. Men kan zelfs zeggen, dat in deze liefdevolle blik van Christus a.h. w. een samenvatting van de gehele Blijde Boodschap besloten ligt. Indien wij het ,begin' van deze blik willen zoeken, moeten wij teruggaan naar het Boek Genesis, naar het moment, dat God na de schepping van de mens als "man en vrouw" zag, dat "alles zeer goed was" (Gen. 1, 31) [b:Gen. 1, 31]. Deze allereerste blik van de Schepper wordt weerspiegeld in de blik van Christus, waarmee Hij het gesprek met de jonge man in het Evangelie begeleid.
Wij weten, dat Christus deze liefdevolle blik door Zijn verlossing-brengend offer aan het kruis zal bekrachtigen en bezegelen; want juist door dit offer heeft deze 'blik' een bijzondere diepte aan liefde bereikt. In hem ligt een zodanige bevestiging van de mensen en de mensheid besloten, als alleen mogelijk is bij Christus, de Verlosser en Bruidegom. Alleen Hij weet, "wat in de mens leeft" (Joh. 2, 25) [[b:Joh. 2, 25]]: Hij kent zijn zwakheden; Hij kent echter vooral zijn waarde. Ik wens ieder van jullie toe, deze blik te mogen ontdekken en hem in heel zijn diepte te ervaren. Op welk moment dit zal gebeuren in jullie leven, weet ik niet. Ik denk, op het ogenblik dat je hem het meeste nodig hebt: misschien in het lijden, misschien verbonden met het getuigenis van een rein geweten, zoals bij de jonge man uit het Evangelie; of misschien juist bij een tegenovergestelde situatie, verbonden met een schuldgevoel, met gewetens-wroeging. Want Christus keek ook Petrus aan op het moment dat hij faalde, toen hij zijn Meester driemaal verloochend had. (Lc. 22, 61) [[b:Lc. 22, 61]]
De mens heeft deze liefdevolle blik nodig. Hij moet er zich van bewust zijn, dat er van hem gehouden wordt, in alle eeuwigheid en uitverkoren door de eeuwigheid (Ef. 1, 4) [[b:Ef. 1, 4]]. Deze eeuwigdurende liefde van goddelijke uitverkiezing begeleidt de mens zijn leven door als de liefdevolle blik van Christus. En misschien nog wel het meest in ogenblikken van beproeving, vernedering en vervolging, wanneer ons mens-zijn in de ogen van anderen a.h.w. bevlekt is, te schande gezet en vertrapt. Op dat moment wordt het besef, dat de Vader door Zijn Zoon altijd al van ons gehouden heeft, dat Christus van ons blijft houden, tot een stevig houvast voor ons gehele menselijke bestaan. Als wij door allerlei gebeurtenissen aan onszelf en aan de betekenis van ons leven zouden gaan twijfelen, dan zal deze blik van Christus, het besef van die liefde die sterker is dan elk kwaad en elke verwoesting, ons in staat stellen te overleven.
Ik wens dan ook van harte, dat ook jullie datgene mogen ervaren, wat de jonge man in het Evangelie heeft ondervonden: "Jezus keek hem liefdevol aan. "
Hoezeer hoop ik, dat de levensweg van ieder van jullie tot nu toe op dezelfde wijze met het antwoord van Christus overeenstemt! Ja, ik hoop dat jullie jeugd je een sterke basis van degelijke en gezonde principes zal schenken, dat jullie geweten al in de jaren van je jeugd die rijpe helderheid zal krijgen, die ieder van jullie in het leven in staat zal stellen, steeds een "gewetensvol mens", "een persoon, die vertrouwen wekt", die dus geloofwaardig is, te zijn. De morele persoonlijkheid, die op deze wijze gevormd is, is tegelijkertijd de belangrijkste bijdrage, die jullie aan het leven in de gemeenschap kunnen geven, aan de familie, de maatschappij, aan het beroepsleven en aan de culturele en politieke activiteiten en tenslotte ook aan de gemeenschap van de Kerk - aan alle kringen waartoe jullie al behoren of eens zullen behoren. Tegelijkertijd gaat het hierbij om de volledige en diepe echtheid van het mens-zijn en om eenzelfde echtheid in de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid van man en vrouw, met al die eigenschappen, die het unieke wezen van deze persoonlijkheid vormen en die ook op het leven in de gemeenschap, te beginnen bij het gezin, op een veelzijdige wijze hun invloed uitoefenen. Ieder van jullie dient op een of andere manier bij te dragen tot de verrijking van de gemeenschap en dit vooral door datgene wat hij of zij is. Is dat niet de zinvolle openheid van een jeugd, die de heel persoonlijke rijkdom van ieder bevat! De mens beschouwt zichzelf en zijn mens-zijn als zijn eigen innerlijke wereld en tegelijkertijd als het geschikte gebied waarop hij "met anderen" en "voor anderen" kan zijn.
Hierbij krijgen de inhoud van "de Tien Geboden" en de wet van het Evangelie een doorslaggevende betekenis. Vooral het gebod van de liefde, dat de mensen openstelt voor God en de naaste. Want de liefde is toch " de band der volmaaktheid" (Kol. 3, 14) [b:Kol. 3, 14]; door de liefde komen de mens en de menselijke broederschap tot een vollere rijpheid. Daarom is de liefde het grootste (1 Kor. 13, 13) [[b:1 Kor. 13, 13]] en het eerste gebod onder de geboden die Christus ons geleerd (Mt. 22, 38) [[b:Mt. 22, 38]] heeft; dit gebod omvat en verenigt al de andere geboden.
Ik wens dus ieder van jullie toe, dat je op de wegen van je jeugd Christus mag ontmoeten, zodat jullie voor Hem, door het getuigenis van je geweten, deze morele wet van het Evangelie kunnen bevestigen, waarvan de waarden gedurende generaties al zoveel mensen, met een nobele geest, min of meer hebben aangesproken. Dit is niet de geschikte plaats om voorbeelden hiervan aan te halen uit de geschiedenis van de mensheid. Het staat echter vast dat, al vanaf de oudste tijden, de stem van het geweten de mens naar een objectieve morele norm leidt, die haar concrete uitdrukking vindt in de achting die de ene persoon voor de andere heeft, en in het principe om de naaste niet datgene aan te doen, waarvan men niet wil, dat het hem of haarzelf wordt aangedaan. "De morele wet", zo.. "De morele wet", zo heeft Confucius eens gezegd , "is niet ver van ons verwijderd ... De wijze mens maakt niet veel fouten met betrekking tot de morele wet. Want hij heeft als grondregel: doe anderen niet datgene aan, waarvan je niet wil, dat het jezelf wordt aangedaan" (Tchung-Yung. De juiste Maat. 13). Een oude Japanse Meester (Dengyo Daishi, ook wel Saicho genoemd, omstreeks 767-822 na Chr.) roept de anderen op om "zich zelf te vergeten en de anderen goed te doen: want hierin ligt het toppunt van vriendschap en medelijden verborgen" (vgl. W.Th. De Bary. Sources of Japanese Tradition. New York 1958. Bd. I. S. 127). Ook Mahatma Gandhi moet hier genoemd worden. Hij heeft gewezen op de "macht van de waarheid" (satya-graha), die zonder geweld overwint, alleen met een bijzondere kracht die schuilt in een rechtvaardige handeling.
Hierbij zien wij al duidelijk die objectieve moraal naar voren komen, waarvan de heilige Paulus zegt, dat zij in het hart staat geschreven en waarvan het geweten getuigenis aflegt (Rom. 2, 15) [[b:Rom. 2, 15]]. De christen ziet hierin duidelijk het licht van het scheppende woord van God, dat elk mens verlicht (Joh. 1, 9) [[b:Joh. 1, 9]] vgl: Nostra Aetate [[[610|2]]] : en juist omdat hij dit Woord volgt, dat vlees geworden is, verheft hij zich tot de hogere wet van het Evangelie, die door het gebod van liefde op volstrekte wijze van hem verlangt, voor de naaste al het goede te doen, waarvan hij zou willen, dat het ook voor hem of haarzelf gedaan wordt. De christen bevestigt aldus de innerlijke stem van zijn geweten, door Christus en Zijn woord onvoorwaardelijk na te volgen.
Verder wens ik jullie toe, dat jullie, na inzicht te hebben gekregen in de essentiële en belangrijke vragen t.a.v. jullie jeugd en de plannen die jullie hebben met het hele leven dat nog voor je ligt, datgene mogen ervaren, waarover het Evangelie spreekt: "Jezus keek hem liefdevol aan." Ik hoop, dat jullie deze blik mogen ervaren; dat jullie de waarheid mogen ervaren dat Hij, Jezus Christus, jullie liefdevol aankijkt!
Aan ieder mens schenkt Hij deze liefdevolle blik. Het Evangelie bevestigt dit steeds opnieuw. Men kan zelfs zeggen, dat in deze liefdevolle blik van Christus a.h. w. een samenvatting van de gehele Blijde Boodschap besloten ligt. Indien wij het ,begin' van deze blik willen zoeken, moeten wij teruggaan naar het Boek Genesis, naar het moment, dat God na de schepping van de mens als "man en vrouw" zag, dat "alles zeer goed was" (Gen. 1, 31) [b:Gen. 1, 31]. Deze allereerste blik van de Schepper wordt weerspiegeld in de blik van Christus, waarmee Hij het gesprek met de jonge man in het Evangelie begeleid.
Wij weten, dat Christus deze liefdevolle blik door Zijn verlossing-brengend offer aan het kruis zal bekrachtigen en bezegelen; want juist door dit offer heeft deze 'blik' een bijzondere diepte aan liefde bereikt. In hem ligt een zodanige bevestiging van de mensen en de mensheid besloten, als alleen mogelijk is bij Christus, de Verlosser en Bruidegom. Alleen Hij weet, "wat in de mens leeft" (Joh. 2, 25) [[b:Joh. 2, 25]]: Hij kent zijn zwakheden; Hij kent echter vooral zijn waarde. Ik wens ieder van jullie toe, deze blik te mogen ontdekken en hem in heel zijn diepte te ervaren. Op welk moment dit zal gebeuren in jullie leven, weet ik niet. Ik denk, op het ogenblik dat je hem het meeste nodig hebt: misschien in het lijden, misschien verbonden met het getuigenis van een rein geweten, zoals bij de jonge man uit het Evangelie; of misschien juist bij een tegenovergestelde situatie, verbonden met een schuldgevoel, met gewetens-wroeging. Want Christus keek ook Petrus aan op het moment dat hij faalde, toen hij zijn Meester driemaal verloochend had. (Lc. 22, 61) [[b:Lc. 22, 61]]
De mens heeft deze liefdevolle blik nodig. Hij moet er zich van bewust zijn, dat er van hem gehouden wordt, in alle eeuwigheid en uitverkoren door de eeuwigheid (Ef. 1, 4) [[b:Ef. 1, 4]]. Deze eeuwigdurende liefde van goddelijke uitverkiezing begeleidt de mens zijn leven door als de liefdevolle blik van Christus. En misschien nog wel het meest in ogenblikken van beproeving, vernedering en vervolging, wanneer ons mens-zijn in de ogen van anderen a.h.w. bevlekt is, te schande gezet en vertrapt. Op dat moment wordt het besef, dat de Vader door Zijn Zoon altijd al van ons gehouden heeft, dat Christus van ons blijft houden, tot een stevig houvast voor ons gehele menselijke bestaan. Als wij door allerlei gebeurtenissen aan onszelf en aan de betekenis van ons leven zouden gaan twijfelen, dan zal deze blik van Christus, het besef van die liefde die sterker is dan elk kwaad en elke verwoesting, ons in staat stellen te overleven.
Ik wens dan ook van harte, dat ook jullie datgene mogen ervaren, wat de jonge man in het Evangelie heeft ondervonden: "Jezus keek hem liefdevol aan. "
Referenties naar alinea 7: 2
Veritatis Splendor ->=geentekst=Goede Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven? (Mc. 10, 17) ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 8 Volg Mij
8
Als wij de tekst uit het Evangelie bekijken, kunnen wij zien dat deze blik van Christus, zo te zeggen, Zijn antwoord was op het getuigenis dat de jonge man had gegeven van zijn leven tot op dat moment, namelijk dat hij volgens Gods geboden had gehandeld: "Van jongs af aan heb ik deze geboden onderhouden. "
Tegelijkertijd vormde deze "liefhebbende blik" de inleiding tot het laatste gedeelte van het gesprek. Volgens het evangelie van Matteüs werd dit laatste deel van het gesprek door de jonge man zelf geopend, want hij legde niet alleen de nadruk op zijn eigen trouw t.a.v. "de Tien Geboden", die zijn hele gedrag tot nu toe hadden gevormd, maar stelde tegelijkertijd een nieuwe vraag. Hij vroeg namelijk: "Waar schiet ik nog tekort?" (Mt. 19, 20) [b:Mt. 19, 20]
Deze vraag is zeer belangrijk. Zij laat zien, dat in het geweten van de mens en met name in dat van de jonge mens, een verborgen streven naar "iets hogers" aanwezig is. Dit streven komt op verschillende wijzen tot uitdrukking; wij kunnen het ook vaststellen bij de mensen, die ver van ons geloof verwijderd schijnen te zijn.
Onder de aanhangers van de niet-christelijke godsdiensten, vooral in het boeddhisme, hindoeïsme en de islam, waren er al van oudsher groepen "geestelijken", die dikwijls al in hun jeugd alles achterlieten om voor een staat van armoede en zuiverheid te kunnen kiezen en naar "het hoogst bereikbare" te zoeken, dat aan de andere zijde van het waarneembare gelegen is. Zij streven ernaar een toestand van volkomen vrijheid te bereiken. Zij nemen met liefde en vertrouwen hun toevlucht tot God en met heel hun hart trachten zij gehoor te geven aan Zijn verborgen raadsbesluiten. Het lijkt wel of ze hiertoe bewogen zijn door een geheimzinnige, innerlijke stem, die klinkt als de echo van de woorden, uitgesproken door de heilige Paulus: "De wereld die wij zien, gaat voorbij" (1 Kor. 7, 31) [b:1 Kor. 7, 31] en die hun ertoe overhaalt op zoek te gaan naar dingen die groter zijn en van langere duur: "Zint op het hemelse" (Kol. 3, 1) [b:Kol. 3, 1]. Zij trachten met inspanning van al hun krachten dit doel te bereiken door serieus bezig te zijn met de zuivering van hun geest. En soms bereiken zij zelfs een punt waarbij zij van hun leven een soort liefdesgeschenk maken aan de godheid. Daardoor worden zij een levend voorbeeld voor hun medemensen, die zij door hun levenswijze trachten te wijzen op het feit, dat de eeuwige waarden van een veel groter belang zijn dan de vergankelijke en somtijds twijfelachtige waarden, welke door de maatschappij waarin zij leven worden aangeboden.
Dit streven naar volmaaktheid, naar "iets hogers", vindt echter zijn uitdrukkelijk referentiepunt in het Evangelie. In de Bergrede bevestigt Christus de hele morele wetgeving, waarvan het middelpunt gevormd wordt door de stenen tafelen van Mozes met "de Tien Geboden"; tegelijkertijd geeft Hij aan deze geboden echter een nieuwe evangelische betekenis. Alles is, zoals eerder gezegd, samengevat in de liefde, niet alleen als gebod, maar als geschenk: "Want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken " (Rom. 5, 5) [b:Rom. 5, 5]. In deze nieuwe samenhang worden ook "de Acht Zaligheden" begrijpelijk, waarmee de Bergrede in het evangelie van Matteüs wordt ingeleid (Mt. 5, 3-12) [[b:Mt. 5, 3-12]]. In dezelfde context worden de geboden, die de grondslag vormen voor de christelijke moraal door de evangelische raadgevingen, waarin op een bijzondere en concrete wijze de oproep van Christus om te streven naar volmaaktheid, naar heiligheid, tot uitdrukking wordt gebracht, gecompleteerd.
Als de jonge man naar het "hogere" vraagt: "Waar schiet ik nog tekort?", kijkt Jezus hem liefdevol aan: Deze liefde heeft hier een nieuwe betekenis. De mens wordt innerlijk door de heilige Geest van een leven volgens de geboden geleid naar een leven in een bewuste overgave aan God: en de liefdevolle blik van Christus geeft uitdrukking aan deze innerlijke overgang. Jezus zegt: "Als je volmaakt wil zijn, ga dan heen, verkoop wat je bezit en geef het aan de armen. Daarmee zul je een blijvende schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen (Mt. 19, 21) [b:Mt. 19, 21].
Ja, mijn beste jonge vrienden! De mens, de christen is in staat zijn leven als een geschenk te beschouwen. Deze dimensie is niet alleen "hoger" dan de dimensie van de afzonderlijke morele verplichtingen, zoals deze uit de geboden voortkomen: zij is ook "dieper" en fundamenteler. Zij vormt ook een vollere uitdrukking van het levensplan, waarmee wij in onze jeugd al bezig zijn. De dimensie van het geschenk ontwikkelt ook de graad van rijpheid van iedere menselijke en christelijke roeping, zoals wij later nog zullen zien.
Eerst wil ik echter nog verder met jullie spreken over de bijzondere betekenis van de woorden, die Christus tot die jonge man gesproken had. Ik doe dit, in de overtuiging, dat Christus deze in de Kerk zegt aan enkele van zijn jonge gesprekspartners uit elke generatie. Ook uit onze generatie. Zijn woorden betekenen dan een bijzondere roeping in de gemeenschap van het volk van God. De Kerk vindt deze uitspraak van Christus "Volg Mij" (Mc. 10, 21; Joh. 1, 43; Joh. 21, 23) [[b:Mc. 10, 21; Joh. 1, 43; Joh. 21, 23]] bij het begin van iedere roeping tot het gewijde priesterschap, dat in de Rooms-Katholieke Kerk van de Latijnse ritus tegelijk verbonden is met de bewuste en vrije keuze van het celibaat. De Kerk vindt hetzelfde "Volg mij" van Christus aan het begin van de roeping tot religieus leven, waarbij door de geloften van de evangelische raden (zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid) een man of vrouw het levensprogramma van Christus zelf op aarde aanvaardt, dat Hij terwille van het Koninkrijk Gods verwerkelijkt heeft (Mt. 19, 12) [[b:Mt. 19, 12]]. Door het afleggen van religieuze geloften verplichten deze personen zich ertoe een bijzondere getuigenis van de allesoverstijgende liefde tot God en tegelijk voor die roeping tot eenheid met God in eeuwigheid te geven, die voor allen geldt. Het is nu eenmaal nodig dat enkelen daartoe een buitengewoon getuigenis voor de anderen afleggen.
Ik beperk mij ertoe, deze zaken in deze brief slechts kort te vermelden daar zij op andere plaatsen reeds verscheidene malen uitvoerig zijn aangehaald. vgl: Redemptionis Donum [[[3945]]] Ik wil ze echter in herinnering brengen, omdat zij in het gesprek van Christus met de jonge man een bijzondere helderheid krijgen, vooral de vraag over de evangelische armoede. Ik wil jullie hier ook aan herinneren aangezien de roep van Christus "Volg Mij", juist in deze buitengewone en charismatische betekenis meestal al in de jeugd wordt gehoord, zelfs in de kinderjaren. Daarom wil ik tot jullie jongeren in deze belangrijke periode van de ontplooiing van jullie persoonlijkheid als man en vrouw zeggen: indien een dergelijke roep jullie hart bereikt, breng haar dan niet tot zwijgen! Geef haar de kans om zich te ontplooien tot de rijpheid van een roeping! Werk mee door gebed en trouw aan de geboden! " De oogst is groot" (Mt. 9, 37) [b:Mt. 9, 37]. En er zijn er zeer velen nodig, die de roep van Christus "Volg Mij". moet kunnen bereiken. Er is een enorme behoefte aan priesters naar het hart van God; de Kerk en de wereld van vandaag hebben beslist het getuigenis nodig van een leven dat zich zonder voorbehoud aan God schenkt, het getuigenis van een dergelijke liefde (als van een bruid) zoals Christus zelf getoond heeft, een liefde, die op een bijzondere wijze het Rijk van God onder de mensen tegenwoordig laat zijn en het dichter bij de wereld brengt.
Sta mij daarom toe om de woorden van Christus over de oogst, die groot is, door te geven (Mt. 9, 37 v) [b:Mt. 9, 37 v]. Ja, groot is de oogst van het Evangelie, deze oogst van het heil! ... "Maar er zijn slechts weinig arbeiders." Misschien ervaart men dit vandaag meer als in het verleden, met name in enkele landen evenals in enkele kloosterorden.
"Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten." zo gaat Christus verder. Deze woorden vormen vooral in onze tijd een programma van gebed en inzet voor de priesterroepingen en de klooster-roepingen.
Met dit programma richt de Kerk zich tot jullie, tot de jongeren. Ook jullie moeten erom vragen!
En als dit gebed van de Kerk in de diepte van jullie hart vrucht gaat dragen, dan zullen ook jullie de Meester horen vragen: "Volg Mij."
Tegelijkertijd vormde deze "liefhebbende blik" de inleiding tot het laatste gedeelte van het gesprek. Volgens het evangelie van Matteüs werd dit laatste deel van het gesprek door de jonge man zelf geopend, want hij legde niet alleen de nadruk op zijn eigen trouw t.a.v. "de Tien Geboden", die zijn hele gedrag tot nu toe hadden gevormd, maar stelde tegelijkertijd een nieuwe vraag. Hij vroeg namelijk: "Waar schiet ik nog tekort?" (Mt. 19, 20) [b:Mt. 19, 20]
Deze vraag is zeer belangrijk. Zij laat zien, dat in het geweten van de mens en met name in dat van de jonge mens, een verborgen streven naar "iets hogers" aanwezig is. Dit streven komt op verschillende wijzen tot uitdrukking; wij kunnen het ook vaststellen bij de mensen, die ver van ons geloof verwijderd schijnen te zijn.
Onder de aanhangers van de niet-christelijke godsdiensten, vooral in het boeddhisme, hindoeïsme en de islam, waren er al van oudsher groepen "geestelijken", die dikwijls al in hun jeugd alles achterlieten om voor een staat van armoede en zuiverheid te kunnen kiezen en naar "het hoogst bereikbare" te zoeken, dat aan de andere zijde van het waarneembare gelegen is. Zij streven ernaar een toestand van volkomen vrijheid te bereiken. Zij nemen met liefde en vertrouwen hun toevlucht tot God en met heel hun hart trachten zij gehoor te geven aan Zijn verborgen raadsbesluiten. Het lijkt wel of ze hiertoe bewogen zijn door een geheimzinnige, innerlijke stem, die klinkt als de echo van de woorden, uitgesproken door de heilige Paulus: "De wereld die wij zien, gaat voorbij" (1 Kor. 7, 31) [b:1 Kor. 7, 31] en die hun ertoe overhaalt op zoek te gaan naar dingen die groter zijn en van langere duur: "Zint op het hemelse" (Kol. 3, 1) [b:Kol. 3, 1]. Zij trachten met inspanning van al hun krachten dit doel te bereiken door serieus bezig te zijn met de zuivering van hun geest. En soms bereiken zij zelfs een punt waarbij zij van hun leven een soort liefdesgeschenk maken aan de godheid. Daardoor worden zij een levend voorbeeld voor hun medemensen, die zij door hun levenswijze trachten te wijzen op het feit, dat de eeuwige waarden van een veel groter belang zijn dan de vergankelijke en somtijds twijfelachtige waarden, welke door de maatschappij waarin zij leven worden aangeboden.
Dit streven naar volmaaktheid, naar "iets hogers", vindt echter zijn uitdrukkelijk referentiepunt in het Evangelie. In de Bergrede bevestigt Christus de hele morele wetgeving, waarvan het middelpunt gevormd wordt door de stenen tafelen van Mozes met "de Tien Geboden"; tegelijkertijd geeft Hij aan deze geboden echter een nieuwe evangelische betekenis. Alles is, zoals eerder gezegd, samengevat in de liefde, niet alleen als gebod, maar als geschenk: "Want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken " (Rom. 5, 5) [b:Rom. 5, 5]. In deze nieuwe samenhang worden ook "de Acht Zaligheden" begrijpelijk, waarmee de Bergrede in het evangelie van Matteüs wordt ingeleid (Mt. 5, 3-12) [[b:Mt. 5, 3-12]]. In dezelfde context worden de geboden, die de grondslag vormen voor de christelijke moraal door de evangelische raadgevingen, waarin op een bijzondere en concrete wijze de oproep van Christus om te streven naar volmaaktheid, naar heiligheid, tot uitdrukking wordt gebracht, gecompleteerd.
Als de jonge man naar het "hogere" vraagt: "Waar schiet ik nog tekort?", kijkt Jezus hem liefdevol aan: Deze liefde heeft hier een nieuwe betekenis. De mens wordt innerlijk door de heilige Geest van een leven volgens de geboden geleid naar een leven in een bewuste overgave aan God: en de liefdevolle blik van Christus geeft uitdrukking aan deze innerlijke overgang. Jezus zegt: "Als je volmaakt wil zijn, ga dan heen, verkoop wat je bezit en geef het aan de armen. Daarmee zul je een blijvende schat in de hemel bezitten. En kom dan terug om Mij te volgen (Mt. 19, 21) [b:Mt. 19, 21].
Ja, mijn beste jonge vrienden! De mens, de christen is in staat zijn leven als een geschenk te beschouwen. Deze dimensie is niet alleen "hoger" dan de dimensie van de afzonderlijke morele verplichtingen, zoals deze uit de geboden voortkomen: zij is ook "dieper" en fundamenteler. Zij vormt ook een vollere uitdrukking van het levensplan, waarmee wij in onze jeugd al bezig zijn. De dimensie van het geschenk ontwikkelt ook de graad van rijpheid van iedere menselijke en christelijke roeping, zoals wij later nog zullen zien.
Eerst wil ik echter nog verder met jullie spreken over de bijzondere betekenis van de woorden, die Christus tot die jonge man gesproken had. Ik doe dit, in de overtuiging, dat Christus deze in de Kerk zegt aan enkele van zijn jonge gesprekspartners uit elke generatie. Ook uit onze generatie. Zijn woorden betekenen dan een bijzondere roeping in de gemeenschap van het volk van God. De Kerk vindt deze uitspraak van Christus "Volg Mij" (Mc. 10, 21; Joh. 1, 43; Joh. 21, 23) [[b:Mc. 10, 21; Joh. 1, 43; Joh. 21, 23]] bij het begin van iedere roeping tot het gewijde priesterschap, dat in de Rooms-Katholieke Kerk van de Latijnse ritus tegelijk verbonden is met de bewuste en vrije keuze van het celibaat. De Kerk vindt hetzelfde "Volg mij" van Christus aan het begin van de roeping tot religieus leven, waarbij door de geloften van de evangelische raden (zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid) een man of vrouw het levensprogramma van Christus zelf op aarde aanvaardt, dat Hij terwille van het Koninkrijk Gods verwerkelijkt heeft (Mt. 19, 12) [[b:Mt. 19, 12]]. Door het afleggen van religieuze geloften verplichten deze personen zich ertoe een bijzondere getuigenis van de allesoverstijgende liefde tot God en tegelijk voor die roeping tot eenheid met God in eeuwigheid te geven, die voor allen geldt. Het is nu eenmaal nodig dat enkelen daartoe een buitengewoon getuigenis voor de anderen afleggen.
Ik beperk mij ertoe, deze zaken in deze brief slechts kort te vermelden daar zij op andere plaatsen reeds verscheidene malen uitvoerig zijn aangehaald. vgl: Redemptionis Donum [[[3945]]] Ik wil ze echter in herinnering brengen, omdat zij in het gesprek van Christus met de jonge man een bijzondere helderheid krijgen, vooral de vraag over de evangelische armoede. Ik wil jullie hier ook aan herinneren aangezien de roep van Christus "Volg Mij", juist in deze buitengewone en charismatische betekenis meestal al in de jeugd wordt gehoord, zelfs in de kinderjaren. Daarom wil ik tot jullie jongeren in deze belangrijke periode van de ontplooiing van jullie persoonlijkheid als man en vrouw zeggen: indien een dergelijke roep jullie hart bereikt, breng haar dan niet tot zwijgen! Geef haar de kans om zich te ontplooien tot de rijpheid van een roeping! Werk mee door gebed en trouw aan de geboden! " De oogst is groot" (Mt. 9, 37) [b:Mt. 9, 37]. En er zijn er zeer velen nodig, die de roep van Christus "Volg Mij". moet kunnen bereiken. Er is een enorme behoefte aan priesters naar het hart van God; de Kerk en de wereld van vandaag hebben beslist het getuigenis nodig van een leven dat zich zonder voorbehoud aan God schenkt, het getuigenis van een dergelijke liefde (als van een bruid) zoals Christus zelf getoond heeft, een liefde, die op een bijzondere wijze het Rijk van God onder de mensen tegenwoordig laat zijn en het dichter bij de wereld brengt.
Sta mij daarom toe om de woorden van Christus over de oogst, die groot is, door te geven (Mt. 9, 37 v) [b:Mt. 9, 37 v]. Ja, groot is de oogst van het Evangelie, deze oogst van het heil! ... "Maar er zijn slechts weinig arbeiders." Misschien ervaart men dit vandaag meer als in het verleden, met name in enkele landen evenals in enkele kloosterorden.
"Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten." zo gaat Christus verder. Deze woorden vormen vooral in onze tijd een programma van gebed en inzet voor de priesterroepingen en de klooster-roepingen.
Met dit programma richt de Kerk zich tot jullie, tot de jongeren. Ook jullie moeten erom vragen!
En als dit gebed van de Kerk in de diepte van jullie hart vrucht gaat dragen, dan zullen ook jullie de Meester horen vragen: "Volg Mij."
Referenties naar alinea 8: 1
Veritatis Splendor ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 9 Het levensdoel en de christelijke roeping
9
Deze woorden uit het Evangelie gaan uiteraard over de roeping tot het priesterschap of het religieuze leven; maar tevens helpen ze ons het begrip 'roeping' in een nog ruimere en meer fundamentele betekenis te verstaan. Men zou hier kunnen spreken van een 'levensroeping', die in zekere zin gelijk is aan het levensdoel wat ieder van jullie uitstippelt in je jeugd. Maar 'roeping' betekent iets meer dan "doel". In het laatste geval ben ik zelf die handelt, en dat correspondeert meer met de realiteit van de persoonlijke structuur zoals ieder van jullie die heeft. Dit 'doel' is een 'roeping' voor zover er diverse factoren in meespelen die roepen. Deze factoren brengen meestal een speciale ordening met zich mee (ook wel "hiërarchie van waarden" genoemd) van waaruit een ideaal naar boven komt dat verwezenlijkt moet worden, een ideaal dat aanlokkelijk is voor een jong hart. In dit proces wordt de 'roeping' een 'doel', en het doel begint ook een roeping te worden.
Maar vanwege het feit dat we in het bijzijn van Christus zijn en onze gedachten over de jeugd baseren op het gesprek van Christus met de jonge man, moet deze relatie tussen 'levensdoel' en 'levensroeping' nauwkeuriger worden bepaald. Een menselijk wezen is een schepsel en tegelijkertijd een in Christus aangenomen kind van God: hij is een kind van God. Vandaar dat iemand tijdens de jeugd de vraag "wat moet ik doen?" niet alleen aan zichzelf stelt of aan andere mensen van wie hij een antwoord kan verwachten, met name aan zijn ouders en leraren, maar hij stelt deze ook aan God, Zijn Schepper en Vader. Hij stelt deze vraag in de context van die speciale innerlijke houding waarin hij heeft geleerd om een nauwe relatie met God te onderhouden, vooral in het gebed. Daarom vraagt hij aan God: "Wat moet ik doen?" Wat is Uw bedoeling met mijn leven? Uw scheppende. vaderlijke bedoeling? Wat is Uw wil? Die wil ik laten geschieden.
Hiermee krijgt het 'doel' de betekenis van een 'levensroeping', iets dat door God aan de enkeling wordt toevertrouwd als een taak. Jonge mensen die zichzelf beginnen te ontdekken en tegelijkertijd in gesprek komen met Christus in het gebed, verlangen er a.h.w. naar om de eeuwige gedachten te kunnen lezen die God, de Schepper en Vader, over hen heeft. Dan raken ze ervan overtuigd, dat de taak die God voor hen heeft bestemd, volledig aan hun eigen vrijheid wordt overgelaten en tegelijkertijd wordt bepaald door diverse omstandigheden van innerlijke en uiterlijke aard. De jonge mens. jongen of meisje, onderzoekt deze omstandigheden en bepaalt dan zijn of haar levensdoel. terwijl hij tegelijkertijd beseft dat dit doel de roeping is waartoe God hem of haar uitverkiest.
Ik wil daarom aan jullie allemaal. jonge mensen tot wie deze brief is gericht, deze prachtige taak toevertrouwen, welke gepaard gaat met de ontdekking, in verbondenheid met God, van ieders levensroeping. Dat is een geweldige taak. Dat is een boeiende innerlijke opdracht. Door deze opdracht zal jouw mens-zijn zich ontwikkelen en groeien, terwijl je jonge persoonlijkheid steeds meer innerlijke rijpheid zal verwerven. Je zult geworteld zijn in datgene wat ieder van jullie is om te worden tot datgene wat je moet worden: voor jezelf - voor andere mensen - voor God.
Parallel met dit proces van het ontdekken van iemands eigen 'levensroeping' moet er ook een steeds duidelijker realisatie tot stand komen van het feit dat deze levensroeping tegelijkertijd een 'christelijke roeping' is. Hier moet worden aangetekend dat in de periode vóór het Tweede Vaticaans Concilie het begrip 'roeping' allereerst was gekoppeld aan het priesterschap en het religieuze leven, alsof Christus Zijn woorden uit het Evangelie, "Volg Mij", alleen tot die jonge persoon richtte voor dit soort roepingen. Het Concilie heeft deze blik verruimd. Roepingen tot priesterschap en religieus leven hebben wel hun bijzonder kenmerk en hun sacramentele en charismatische betekenis behouden in het leven van het volk Gods. Maar tevens hebben het door het Tweede Vaticaans Concilie vernieuwde bewustzijn betreffende het algeheel deelgenootschap van alle gedoopten aan de drievoudige, profetische, priesterlijke en koninklijke zending van Christus (tria munera) alsmede het bewustzijn betreffende de algemene roeping tot heiligheid vgl: Lumen Gentium [[[617|39-42]]] geleid tot de overtuiging dat iedere menselijke levensroeping als een christelijke roeping beantwoordt aan de roeping in het Evangelie. Het "volg Mij" van Christus laat zich horen op de diverse wegen. die door de leerlingen en belijders van de goddelijke Verlosser worden begaan. Er zijn verschillende manieren om navolgers van Christus te worden - niet alleen door getuige te zijn van het eschatologische Koninkrijk van waarheid en liefde, maar ook door het streven om de tijdelijke werkelijkheid als geheel om te vormen naar de geest van het Evangelie. vgl: Gaudium et Spes [[[575|43.44]]] Op dit punt begint ook het apostolaat van de leken, dat onafscheidelijk verbonden is met het eigenlijke wezen van de christelijke roeping.
Dit zijn de uiterst belangrijke uitgangspunten Voor het levensdoel. dat overeenstemt met de wezenlijke dynamiek van jullie jeugd. Jullie moeten dit doel onderzoeken - onafhankelijk van de concrete 'levensinhoud' die het zal krijgen - in het licht van de woorden die Christus richtte tot de jonge man in het Evangelie.
Ook moeten jullie nog eens heel diepgaand de betekenis van het Doopsel en het Vormsel overdenken. Want deze twee Sacramenten bevatten de fundamentele grondslag voor het christelijk leven en de christelijke roeping. Vanuit deze sacramenten begint de weg naar de Eucharistie, welke de volheid bevat van de sacramentele gaven die christenen mogen ontvangen: alle geestelijke rijkdom van de Kerk is geconcentreerd in dit sacrament van de liefde. Het is ook noodzakelijk - en altijd in relatie met de Eucharistie _ om na te denken over het Sacrament van Boete, dat van onvervangbaar belang is voor de vorming van de christelijke persoonlijkheid, vooral wanneer dat gepaard gaat met geestelijke leiding, welke een systematische scholing is voor het innerlijk leven. Ik spreek over dit alles maar kort, ook al heeft ieder Sacrament van de Kerk zijn eigen bepaalde en specifieke relatie met de jeugd en met jonge mensen. Ik vertrouw erop dat dit thema meer gedetailleerd behandeld zal worden door anderen, vooral door zielzorgers die speciaal zijn aangesteld voor het werk met jonge mensen .
"De Kerk zelf" - zo leert het Tweede Vaticaans Concilie [d:4] - "is als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht." Gaudium et Spes [[575|1]] Iedere levensroeping, voor zover zij een christelijke roeping is, is geworteld in de sacramentaliteit van de Kerk: zij wordt daarom gevormd door de sacramenten van ons geloof. De sacramenten stellen ons van jongs af aan in staat om ons menselijk 'ik' open te stellen voor de verlossende werkzaamheid van God, d.w.z. van de Allerheiligste Drie-eenheid. Zij maken het mogelijk om te delen in het leven van God, waarin het oorspronkelijke menselijke leven haar volheid vindt. Zo krijgt ons leven als mens een nieuwe dimensie en tegelijkertijd zijn christelijke originaliteit: Het inzicht in de eisen die het Evangelie aan de mens stelt, gaat gepaard met het inzicht betreffende de gave, die alles overstijgt. "Als ge enig begrip hadt van de gave Gods" zei Christus in Zijn gesprek tot de Samaritaanse vrouw (Joh. 4, 10) [b:Joh. 4, 10].
Maar vanwege het feit dat we in het bijzijn van Christus zijn en onze gedachten over de jeugd baseren op het gesprek van Christus met de jonge man, moet deze relatie tussen 'levensdoel' en 'levensroeping' nauwkeuriger worden bepaald. Een menselijk wezen is een schepsel en tegelijkertijd een in Christus aangenomen kind van God: hij is een kind van God. Vandaar dat iemand tijdens de jeugd de vraag "wat moet ik doen?" niet alleen aan zichzelf stelt of aan andere mensen van wie hij een antwoord kan verwachten, met name aan zijn ouders en leraren, maar hij stelt deze ook aan God, Zijn Schepper en Vader. Hij stelt deze vraag in de context van die speciale innerlijke houding waarin hij heeft geleerd om een nauwe relatie met God te onderhouden, vooral in het gebed. Daarom vraagt hij aan God: "Wat moet ik doen?" Wat is Uw bedoeling met mijn leven? Uw scheppende. vaderlijke bedoeling? Wat is Uw wil? Die wil ik laten geschieden.
Hiermee krijgt het 'doel' de betekenis van een 'levensroeping', iets dat door God aan de enkeling wordt toevertrouwd als een taak. Jonge mensen die zichzelf beginnen te ontdekken en tegelijkertijd in gesprek komen met Christus in het gebed, verlangen er a.h.w. naar om de eeuwige gedachten te kunnen lezen die God, de Schepper en Vader, over hen heeft. Dan raken ze ervan overtuigd, dat de taak die God voor hen heeft bestemd, volledig aan hun eigen vrijheid wordt overgelaten en tegelijkertijd wordt bepaald door diverse omstandigheden van innerlijke en uiterlijke aard. De jonge mens. jongen of meisje, onderzoekt deze omstandigheden en bepaalt dan zijn of haar levensdoel. terwijl hij tegelijkertijd beseft dat dit doel de roeping is waartoe God hem of haar uitverkiest.
Ik wil daarom aan jullie allemaal. jonge mensen tot wie deze brief is gericht, deze prachtige taak toevertrouwen, welke gepaard gaat met de ontdekking, in verbondenheid met God, van ieders levensroeping. Dat is een geweldige taak. Dat is een boeiende innerlijke opdracht. Door deze opdracht zal jouw mens-zijn zich ontwikkelen en groeien, terwijl je jonge persoonlijkheid steeds meer innerlijke rijpheid zal verwerven. Je zult geworteld zijn in datgene wat ieder van jullie is om te worden tot datgene wat je moet worden: voor jezelf - voor andere mensen - voor God.
Parallel met dit proces van het ontdekken van iemands eigen 'levensroeping' moet er ook een steeds duidelijker realisatie tot stand komen van het feit dat deze levensroeping tegelijkertijd een 'christelijke roeping' is. Hier moet worden aangetekend dat in de periode vóór het Tweede Vaticaans Concilie het begrip 'roeping' allereerst was gekoppeld aan het priesterschap en het religieuze leven, alsof Christus Zijn woorden uit het Evangelie, "Volg Mij", alleen tot die jonge persoon richtte voor dit soort roepingen. Het Concilie heeft deze blik verruimd. Roepingen tot priesterschap en religieus leven hebben wel hun bijzonder kenmerk en hun sacramentele en charismatische betekenis behouden in het leven van het volk Gods. Maar tevens hebben het door het Tweede Vaticaans Concilie vernieuwde bewustzijn betreffende het algeheel deelgenootschap van alle gedoopten aan de drievoudige, profetische, priesterlijke en koninklijke zending van Christus (tria munera) alsmede het bewustzijn betreffende de algemene roeping tot heiligheid vgl: Lumen Gentium [[[617|39-42]]] geleid tot de overtuiging dat iedere menselijke levensroeping als een christelijke roeping beantwoordt aan de roeping in het Evangelie. Het "volg Mij" van Christus laat zich horen op de diverse wegen. die door de leerlingen en belijders van de goddelijke Verlosser worden begaan. Er zijn verschillende manieren om navolgers van Christus te worden - niet alleen door getuige te zijn van het eschatologische Koninkrijk van waarheid en liefde, maar ook door het streven om de tijdelijke werkelijkheid als geheel om te vormen naar de geest van het Evangelie. vgl: Gaudium et Spes [[[575|43.44]]] Op dit punt begint ook het apostolaat van de leken, dat onafscheidelijk verbonden is met het eigenlijke wezen van de christelijke roeping.
Dit zijn de uiterst belangrijke uitgangspunten Voor het levensdoel. dat overeenstemt met de wezenlijke dynamiek van jullie jeugd. Jullie moeten dit doel onderzoeken - onafhankelijk van de concrete 'levensinhoud' die het zal krijgen - in het licht van de woorden die Christus richtte tot de jonge man in het Evangelie.
Ook moeten jullie nog eens heel diepgaand de betekenis van het Doopsel en het Vormsel overdenken. Want deze twee Sacramenten bevatten de fundamentele grondslag voor het christelijk leven en de christelijke roeping. Vanuit deze sacramenten begint de weg naar de Eucharistie, welke de volheid bevat van de sacramentele gaven die christenen mogen ontvangen: alle geestelijke rijkdom van de Kerk is geconcentreerd in dit sacrament van de liefde. Het is ook noodzakelijk - en altijd in relatie met de Eucharistie _ om na te denken over het Sacrament van Boete, dat van onvervangbaar belang is voor de vorming van de christelijke persoonlijkheid, vooral wanneer dat gepaard gaat met geestelijke leiding, welke een systematische scholing is voor het innerlijk leven. Ik spreek over dit alles maar kort, ook al heeft ieder Sacrament van de Kerk zijn eigen bepaalde en specifieke relatie met de jeugd en met jonge mensen. Ik vertrouw erop dat dit thema meer gedetailleerd behandeld zal worden door anderen, vooral door zielzorgers die speciaal zijn aangesteld voor het werk met jonge mensen .
"De Kerk zelf" - zo leert het Tweede Vaticaans Concilie [d:4] - "is als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht." Gaudium et Spes [[575|1]] Iedere levensroeping, voor zover zij een christelijke roeping is, is geworteld in de sacramentaliteit van de Kerk: zij wordt daarom gevormd door de sacramenten van ons geloof. De sacramenten stellen ons van jongs af aan in staat om ons menselijk 'ik' open te stellen voor de verlossende werkzaamheid van God, d.w.z. van de Allerheiligste Drie-eenheid. Zij maken het mogelijk om te delen in het leven van God, waarin het oorspronkelijke menselijke leven haar volheid vindt. Zo krijgt ons leven als mens een nieuwe dimensie en tegelijkertijd zijn christelijke originaliteit: Het inzicht in de eisen die het Evangelie aan de mens stelt, gaat gepaard met het inzicht betreffende de gave, die alles overstijgt. "Als ge enig begrip hadt van de gave Gods" zei Christus in Zijn gesprek tot de Samaritaanse vrouw (Joh. 4, 10) [b:Joh. 4, 10].
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 10 Het grote sacrament van het huwelijk
10
Tegen deze uitgebreide achtergrond die door het levensdoel van jullie jongeren wordt opgeroepen met betrekking tot het begrip christelijke roeping, zou ik samen met jullie, jonge mensen tot wie ik deze brief richt, de vraag willen bekijken die in zekere zin in het jonge hart ligt van jullie allemaal. Het gaat om een van de kernvragen van het menselijk leven en tegelijkertijd om een van de centrale thema's van reflectie, creativiteit en cultuur. Het is ook een van de hoofdthema's in de Bijbel een thema waarover ik persoonlijk veel heb nagedacht en waaraan ik veel studie heb gewijd. God schiep de mens: man en vrouw. Daardoor gaf Hij aan de geschiedenis van de mensheid die speciale 'dualiteit' mee, tegelijk met een volledige gelijkheid wat de menselijke waardigheid betreft, alsmede met die wonderlijke aanvulling van elkaar inzake de verdeling van eigenschappen, eigenheden en taken die gepaard gaan met het man- en vrouw-zijn van het menselijk wezen.
Aldus is dit een thema dat in het persoonlijke 'ik' van ieder van jullie zonder meer leeft. De jeugd vormt een periode waarin dit grote thema op een experimentele en creatieve wijze de ziel en het lichaam raakt van iedere jonge vrouwen jonge man. En dit komt tot uitdrukking in het jeugdige geweten dat samengaat met de fundamentele ontdekking van het persoonlijke 'ik' met zijn veelvoudige mogelijkheden. En dan komt er aan de horizon van een jong hart een nieuwe ervaring opdagen: de ervaring van liefde, die vanaf het begin in het levensdoel, dat de jeugd spontaan tot ontwikkeling brengt en gestalte geeft, moet worden ingebouwd.
Dit alles heeft in elk afzonderlijk aspect haar eigen onherhaalbare subjectieve uitdrukkingsvorm, haar rijkheid van gevoelens, en vooral ook haar bovennatuurlijke schoonheid. Tegelijkertijd bevat dit alles een krachtige aansporing om deze uitdrukkingsvorm niet te verminken, om deze schat niet te vernietigen en haar schoonheid niet te misvormen. Wees ervan overtuigd dat deze roeping van God zelf afkomstig is, die de mens schiep " naar Zijn beeld en gelijkenis", en wel "als man en vrouw". Deze roeping komt uit het Evangelie en laat zich horen in de stem van jonge gewetens, wanneer ze hun eenvoud en zuiverheid hebben bewaard: "zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien" (Mt. 5, 8) [b:Mt. 5, 8]. Ja, door die liefde heen, welke in jou geboren wordt - en die een deel wil worden van je hele levensdoel - moet je God zien, die liefde is. (1 Joh. 4, 8.16) [[b:1 Joh. 4, 8.16]] En daarom vraag ik jullie om het gesprek met Christus niet af te breken in deze uiterst belangrijke fase van jullie jonge leven: ik zou je zelfs willen vragen om je meer aan Hem te laten binden. Wanneer Christus zegt " volg Mij", dan kan Zijn roeping inhouden: "Ik roep je tot nog een andere liefde," maar heel vaak betekent het: "volg Mij". Volg Mij als bruidegom van de Kerk, Mijn bruid; kom, ook jij wordt de bruidegom van je bruid, ook jij wordt de bruid van je echtgenoot. Jullie beiden worden deelgenoten van dat geheim, van dat sacrament, waarvan de brief aan de Efeziërs zegt dat het iets groots is; groot "omdat het betrekking heeft op Christus en de Kerk". (Ef. 5, 32) [[b:Ef. 5, 32]]
Veel hangt af van het feit of je ook op dit pad Christus wilt volgen; of je niet van Hem weg wilt vluchten als je in aanraking komt met dit gegeven, dat je terecht beschouwt als de grote gebeurtenis van je hart, en dat alleen in jullie zelf en met elkaar beleefd wordt. Ik zou graag willen dat jullie geloven en ervan overtuigd raakt dat deze belangrijke gegevenheid haar uiteindelijke diepte vindt in God, die liefde is - in God die in de absolute eenheid van Zijn goddelijkheid ook een eenheid is van personen: Vader, Zoon en heilige Geest. Ik zou graag willen dat jullie geloven en ervan overtuigd raakt dat jullie 'grote menselijke geheim' zijn oorsprong heeft in God die de Schepper is, en dat het geworteld is in Christus de Verlosser, die zichzelf als bruidegom gegeven heeft en die alle echtparen leert hoe ze zichzelf kunnen geven in de totale volheid van ieders persoonlijke waardigheid. Christus leert ons de huwelijksliefde.
Zich begeven op het pad van de roeping tot het huwelijk betekent: de huwelijksliefde leren, dag aan dag, jaar in jaar uit: de liefde naar ziel en lichaam. de liefde die "lankmoedig is en goedertieren, die niet zichzelf zoekt en zich niet verheugt over het kwade": de liefde "die haar vreugde vindt in de waarheid", de liefde " die alles verdraagt". (1 Kor. 13, 4.5.6.7) [[b:1 Kor. 13, 4.5.6.7]]
Die liefde is het die jullie jonge mensen nodig hebben, wanneer jullie toekomst als gehuwden eruit bestaat om de proef van het leven als geheel te doorstaan. En juist die proef maakt deel uit van het ware wezen van de roeping die jullie door het huwelijk willen insluiten in je levensdoel.
En daarom houd ik niet op tot Christus en tot de Moeder van de ware liefde te bidden, voor de liefde die in jullie jonge harten geboren wordt. In mijn leven is het vaak mijn taak geweest om als het ware deze liefde van jonge mensen van meer nabij te begeleiden. Dank zij deze ervaring ben ik gaan begrijpen hoe wezenlijk de zaak is die we hier behandelen, hoe belangrijk en hoe groot zij is. Ik denk dat de toekomst van de mensheid grotendeels wordt bepaald langs het pad van deze liefde, te beginnen met de jeugdige liefde, die jij en zij, jij en hij, ontdekken op het pad van jullie jeugd. Dit kan men een groot avontuur noemen. maar het is evenzeer een grote taak.
Vandaag de dag worden de beginselen van de christelijke moraal over het huwelijk in veel kringen op een verwrongen wijze voorgesteld. Er worden pogingen gedaan om op de omgeving en zelfs op hele samenlevingen een model te drukken dat zichzelf 'progressief' en 'modern' noemt. Maar dan wordt niet onderkend dat dit model de menselijke persoon en wellicht in het bijzonder de vrouw omvormt van een subject naar een object (een object dat op specifieke manier gemanipuleerd wordt) en de totale grote inhoud van de liefde reduceert tot een loutere 'lust', die - ook wanneer beide partners erbij betrokken zijn - toch in wezen zelfzuchtig blijft. Tot slot wordt het kind, dat de vrucht en de nieuwe concrete uitdrukking is van de liefde tussen twee mensen, veeleer een 'lastige bijkomstigheid'. De materialistische en consumptieve cultuur dringt door in dit wonderlijke samenstel van de liefde van een echtpaar, van een vader en een moeder, en berooft haar van die diep menselijke betekenis, welke in het beginsel doordrongen is van een goddelijk kenmerk en een goddelijke weerspiegeling.
Aldus is dit een thema dat in het persoonlijke 'ik' van ieder van jullie zonder meer leeft. De jeugd vormt een periode waarin dit grote thema op een experimentele en creatieve wijze de ziel en het lichaam raakt van iedere jonge vrouwen jonge man. En dit komt tot uitdrukking in het jeugdige geweten dat samengaat met de fundamentele ontdekking van het persoonlijke 'ik' met zijn veelvoudige mogelijkheden. En dan komt er aan de horizon van een jong hart een nieuwe ervaring opdagen: de ervaring van liefde, die vanaf het begin in het levensdoel, dat de jeugd spontaan tot ontwikkeling brengt en gestalte geeft, moet worden ingebouwd.
Dit alles heeft in elk afzonderlijk aspect haar eigen onherhaalbare subjectieve uitdrukkingsvorm, haar rijkheid van gevoelens, en vooral ook haar bovennatuurlijke schoonheid. Tegelijkertijd bevat dit alles een krachtige aansporing om deze uitdrukkingsvorm niet te verminken, om deze schat niet te vernietigen en haar schoonheid niet te misvormen. Wees ervan overtuigd dat deze roeping van God zelf afkomstig is, die de mens schiep " naar Zijn beeld en gelijkenis", en wel "als man en vrouw". Deze roeping komt uit het Evangelie en laat zich horen in de stem van jonge gewetens, wanneer ze hun eenvoud en zuiverheid hebben bewaard: "zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien" (Mt. 5, 8) [b:Mt. 5, 8]. Ja, door die liefde heen, welke in jou geboren wordt - en die een deel wil worden van je hele levensdoel - moet je God zien, die liefde is. (1 Joh. 4, 8.16) [[b:1 Joh. 4, 8.16]] En daarom vraag ik jullie om het gesprek met Christus niet af te breken in deze uiterst belangrijke fase van jullie jonge leven: ik zou je zelfs willen vragen om je meer aan Hem te laten binden. Wanneer Christus zegt " volg Mij", dan kan Zijn roeping inhouden: "Ik roep je tot nog een andere liefde," maar heel vaak betekent het: "volg Mij". Volg Mij als bruidegom van de Kerk, Mijn bruid; kom, ook jij wordt de bruidegom van je bruid, ook jij wordt de bruid van je echtgenoot. Jullie beiden worden deelgenoten van dat geheim, van dat sacrament, waarvan de brief aan de Efeziërs zegt dat het iets groots is; groot "omdat het betrekking heeft op Christus en de Kerk". (Ef. 5, 32) [[b:Ef. 5, 32]]
Veel hangt af van het feit of je ook op dit pad Christus wilt volgen; of je niet van Hem weg wilt vluchten als je in aanraking komt met dit gegeven, dat je terecht beschouwt als de grote gebeurtenis van je hart, en dat alleen in jullie zelf en met elkaar beleefd wordt. Ik zou graag willen dat jullie geloven en ervan overtuigd raakt dat deze belangrijke gegevenheid haar uiteindelijke diepte vindt in God, die liefde is - in God die in de absolute eenheid van Zijn goddelijkheid ook een eenheid is van personen: Vader, Zoon en heilige Geest. Ik zou graag willen dat jullie geloven en ervan overtuigd raakt dat jullie 'grote menselijke geheim' zijn oorsprong heeft in God die de Schepper is, en dat het geworteld is in Christus de Verlosser, die zichzelf als bruidegom gegeven heeft en die alle echtparen leert hoe ze zichzelf kunnen geven in de totale volheid van ieders persoonlijke waardigheid. Christus leert ons de huwelijksliefde.
Zich begeven op het pad van de roeping tot het huwelijk betekent: de huwelijksliefde leren, dag aan dag, jaar in jaar uit: de liefde naar ziel en lichaam. de liefde die "lankmoedig is en goedertieren, die niet zichzelf zoekt en zich niet verheugt over het kwade": de liefde "die haar vreugde vindt in de waarheid", de liefde " die alles verdraagt". (1 Kor. 13, 4.5.6.7) [[b:1 Kor. 13, 4.5.6.7]]
Die liefde is het die jullie jonge mensen nodig hebben, wanneer jullie toekomst als gehuwden eruit bestaat om de proef van het leven als geheel te doorstaan. En juist die proef maakt deel uit van het ware wezen van de roeping die jullie door het huwelijk willen insluiten in je levensdoel.
En daarom houd ik niet op tot Christus en tot de Moeder van de ware liefde te bidden, voor de liefde die in jullie jonge harten geboren wordt. In mijn leven is het vaak mijn taak geweest om als het ware deze liefde van jonge mensen van meer nabij te begeleiden. Dank zij deze ervaring ben ik gaan begrijpen hoe wezenlijk de zaak is die we hier behandelen, hoe belangrijk en hoe groot zij is. Ik denk dat de toekomst van de mensheid grotendeels wordt bepaald langs het pad van deze liefde, te beginnen met de jeugdige liefde, die jij en zij, jij en hij, ontdekken op het pad van jullie jeugd. Dit kan men een groot avontuur noemen. maar het is evenzeer een grote taak.
Vandaag de dag worden de beginselen van de christelijke moraal over het huwelijk in veel kringen op een verwrongen wijze voorgesteld. Er worden pogingen gedaan om op de omgeving en zelfs op hele samenlevingen een model te drukken dat zichzelf 'progressief' en 'modern' noemt. Maar dan wordt niet onderkend dat dit model de menselijke persoon en wellicht in het bijzonder de vrouw omvormt van een subject naar een object (een object dat op specifieke manier gemanipuleerd wordt) en de totale grote inhoud van de liefde reduceert tot een loutere 'lust', die - ook wanneer beide partners erbij betrokken zijn - toch in wezen zelfzuchtig blijft. Tot slot wordt het kind, dat de vrucht en de nieuwe concrete uitdrukking is van de liefde tussen twee mensen, veeleer een 'lastige bijkomstigheid'. De materialistische en consumptieve cultuur dringt door in dit wonderlijke samenstel van de liefde van een echtpaar, van een vader en een moeder, en berooft haar van die diep menselijke betekenis, welke in het beginsel doordrongen is van een goddelijk kenmerk en een goddelijke weerspiegeling.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 11 Het erfgoed
11
Binnen het omvangrijke kader. waarin zich het levensdoel in de jeugd ontplooit, en waar het in contact komt met 'andere mensen', hebben we nu het meest gevoelige punt aangeraakt. Laten we verder eens bekijken hoe dit centrale punt. waarbij ons persoonlijke 'ik' zich opent naar het leven 'met anderen' en 'voor anderen' binnen de huwelijksband, in de heilige Schrift beschreven wordt in een heel belangrijke passage: "Een man verlaat zijn vader en zijn moeder en hecht zich aan zijn vrouw." (Gen. 2, 24) [b:Gen. 2, 24] (Gen. 11, 24) [[b:Gen. 11, 24]]
Dit woord "verlaat" verdient speciale aandacht. Vanaf het prille begin verloopt de geschiedenis van de mensheid - en dat zal zo zijn tot het einde toe - via het gezin. Een man komt in een gezin ter wereld door zijn geboorte, die hij aan zijn ouders, zijn vader en moeder, te danken heeft, en op het geëigende moment verlaat hij deze eerste levensomgeving en liefdesgemeenschap om naar een andere over te gaan. Door "vader en moeder te verlaten" draagt ieder van jullie hen tegelijkertijd als het ware in het hart mee: je krijgt op velerlei wijzen het erfgoed mee dat zijn begin en oorsprong heeft in hen en in hun gezin. Op die manier behoudt ieder van jullie, ook wanneer je hen verlaat, het erfgoed dat je ontvangt en dat je voor altijd verbindt met hen die dit aan je gegeven hebben en aan wie je zoveel te danken hebt. En de individuele persoon - hij en zij - zal datzelfde erfgoed op zijn beurt weer blijven doorgeven. Aldus is het vierde van de 'Tien Geboden' ook van zo'n groot belang: "Eert uw vader en uw moeder" (Ex. 20, 12; Dt. 5, 16; Mt. 15, 4) [b:Ex. 20, 12; Dt. 5, 16; Mt. 15, 4].
Allereerst betreft het hier het erfgoed dat je een menselijke persoon bent, en vervolgens dat je een mens bent in een meer concrete persoonlijke en sociale situatie. Hierbij speelt de fysieke gelijkenis met de ouders een rol. Nog belangrijker is het gehele erfgoed van de cultuur, waarvan de meest alledaagse kern wordt gevormd door de taal. Jullie ouders hebben ieder van jullie geleerd de taal te spreken die de wezenlijke uitdrukking is van de sociale band met andere mensen. Deze band wordt tot stand gebracht in een kader dat groter is dan het eigen gezin of de naaste omgeving. Dit kader wordt minstens gevormd door een stam en meestal door een volk of een natie waarbinnen je geboren werd.
Op deze wijze wordt het erfgoed van het gezin steeds verder doorgegeven. Door het opgroeien in je gezin heb je deel aan een specifieke cultuur. Ook deel je in de geschiedenis van je volk of natie. De gezinsband betekent tegelijkertijd het lidmaatschap van een gemeenschap die veel groter is dan het gezin en die een wijdere basis vormt voor de persoonlijke identiteit. Het gezin is de eerste leerschool voor ieder van jullie, maar tegelijkertijd word je ook - via het gezin - onderwezen door de stam, het volk of de natie waarmee je verbonden bent door de eenheid van cultuur. taal en geschiedenis.
Dit erfgoed brengt op dezelfde wijze een roeping tot stand in ethische zin. Doordat je het geloof, de waarden en de elementen die deel uitmaken van de cultuur van de samenleving en de geschiedenis van het volk waartoe je behoort. ontvangt en erft, krijgt ieder van jullie geestelijke gaven mee in je individuele mens-zijn. Hier komen we weer terug bij de parabel van de talenten. de talenten die we van de Schepper ontvangen via onze ouders en ons gezin. en ook via de nationale gemeenschap waartoe we behoren. Ten opzichte van dit erfgoed kunnen we geen passieve houding aannemen. en nog minder een defaitistische. zoals de laatste knecht deed in de parabel van de talenten. (Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-26) [[b:Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-26]] We moeten alles in het werk stellen om dit geestelijke erfgoed te ontvangen, het te bevestigen, te behouden en het te laten groeien. Dit is een belangrijke taak voor alle volksgemeenschappen en misschien in het bijzonder voor die welke zich moeten verdedigen tegen het gevaar van vernietiging van buitenaf of tegen het verval juist binnen de eigen existentie en de wezenlijke identiteit van de natie zelf.
Terwijl ik dit schrijf aan jullie, jonge mensen, probeer ik me de complexe situaties van de afzonderlijke stammen, volken en naties in onze wereld voor ogen te stellen. Jullie jeugd en het levensdoel. dat jullie je gedurende je jonge jaren gaan uitstippelen, zijn vanaf het begin een deel van de geschiedenis van deze verschillende gemeenschappen, en dat niet 'los ervan', maar juist op heel bijzondere wijze 'er midden in'. Het is voor jullie belangrijk je bewust te zijn dat je deel uitmaakt van een gezin en vervolgens van een natie: het is iets van het hart en van je geweten. Het begrip 'vaderland' ontwikkelt zich onmiddellijk na het begrip 'gezin' en in zekere zin ook door een wisselwerking tussen beide. En naarmate je deze sociale band ervaart die een grotere reikwijdte heeft dan het gezin, zul je ook beginnen te delen in de verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijke goed van die grotere familie van je eigen aardse 'vaderland'. De prominente figuren uit de geschiedenis van een natie, van vroegere tijden of van meer recente datum, zijn daarbij voor je jeugd een gids en ze voeden de ontwikkeling van die sociale liefde, welke meestal 'vaderlandsliefde' genoemd wordt.
Dit woord "verlaat" verdient speciale aandacht. Vanaf het prille begin verloopt de geschiedenis van de mensheid - en dat zal zo zijn tot het einde toe - via het gezin. Een man komt in een gezin ter wereld door zijn geboorte, die hij aan zijn ouders, zijn vader en moeder, te danken heeft, en op het geëigende moment verlaat hij deze eerste levensomgeving en liefdesgemeenschap om naar een andere over te gaan. Door "vader en moeder te verlaten" draagt ieder van jullie hen tegelijkertijd als het ware in het hart mee: je krijgt op velerlei wijzen het erfgoed mee dat zijn begin en oorsprong heeft in hen en in hun gezin. Op die manier behoudt ieder van jullie, ook wanneer je hen verlaat, het erfgoed dat je ontvangt en dat je voor altijd verbindt met hen die dit aan je gegeven hebben en aan wie je zoveel te danken hebt. En de individuele persoon - hij en zij - zal datzelfde erfgoed op zijn beurt weer blijven doorgeven. Aldus is het vierde van de 'Tien Geboden' ook van zo'n groot belang: "Eert uw vader en uw moeder" (Ex. 20, 12; Dt. 5, 16; Mt. 15, 4) [b:Ex. 20, 12; Dt. 5, 16; Mt. 15, 4].
Allereerst betreft het hier het erfgoed dat je een menselijke persoon bent, en vervolgens dat je een mens bent in een meer concrete persoonlijke en sociale situatie. Hierbij speelt de fysieke gelijkenis met de ouders een rol. Nog belangrijker is het gehele erfgoed van de cultuur, waarvan de meest alledaagse kern wordt gevormd door de taal. Jullie ouders hebben ieder van jullie geleerd de taal te spreken die de wezenlijke uitdrukking is van de sociale band met andere mensen. Deze band wordt tot stand gebracht in een kader dat groter is dan het eigen gezin of de naaste omgeving. Dit kader wordt minstens gevormd door een stam en meestal door een volk of een natie waarbinnen je geboren werd.
Op deze wijze wordt het erfgoed van het gezin steeds verder doorgegeven. Door het opgroeien in je gezin heb je deel aan een specifieke cultuur. Ook deel je in de geschiedenis van je volk of natie. De gezinsband betekent tegelijkertijd het lidmaatschap van een gemeenschap die veel groter is dan het gezin en die een wijdere basis vormt voor de persoonlijke identiteit. Het gezin is de eerste leerschool voor ieder van jullie, maar tegelijkertijd word je ook - via het gezin - onderwezen door de stam, het volk of de natie waarmee je verbonden bent door de eenheid van cultuur. taal en geschiedenis.
Dit erfgoed brengt op dezelfde wijze een roeping tot stand in ethische zin. Doordat je het geloof, de waarden en de elementen die deel uitmaken van de cultuur van de samenleving en de geschiedenis van het volk waartoe je behoort. ontvangt en erft, krijgt ieder van jullie geestelijke gaven mee in je individuele mens-zijn. Hier komen we weer terug bij de parabel van de talenten. de talenten die we van de Schepper ontvangen via onze ouders en ons gezin. en ook via de nationale gemeenschap waartoe we behoren. Ten opzichte van dit erfgoed kunnen we geen passieve houding aannemen. en nog minder een defaitistische. zoals de laatste knecht deed in de parabel van de talenten. (Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-26) [[b:Mt. 25, 14-30; Lc. 19, 12-26]] We moeten alles in het werk stellen om dit geestelijke erfgoed te ontvangen, het te bevestigen, te behouden en het te laten groeien. Dit is een belangrijke taak voor alle volksgemeenschappen en misschien in het bijzonder voor die welke zich moeten verdedigen tegen het gevaar van vernietiging van buitenaf of tegen het verval juist binnen de eigen existentie en de wezenlijke identiteit van de natie zelf.
Terwijl ik dit schrijf aan jullie, jonge mensen, probeer ik me de complexe situaties van de afzonderlijke stammen, volken en naties in onze wereld voor ogen te stellen. Jullie jeugd en het levensdoel. dat jullie je gedurende je jonge jaren gaan uitstippelen, zijn vanaf het begin een deel van de geschiedenis van deze verschillende gemeenschappen, en dat niet 'los ervan', maar juist op heel bijzondere wijze 'er midden in'. Het is voor jullie belangrijk je bewust te zijn dat je deel uitmaakt van een gezin en vervolgens van een natie: het is iets van het hart en van je geweten. Het begrip 'vaderland' ontwikkelt zich onmiddellijk na het begrip 'gezin' en in zekere zin ook door een wisselwerking tussen beide. En naarmate je deze sociale band ervaart die een grotere reikwijdte heeft dan het gezin, zul je ook beginnen te delen in de verantwoordelijkheid voor het gemeenschappelijke goed van die grotere familie van je eigen aardse 'vaderland'. De prominente figuren uit de geschiedenis van een natie, van vroegere tijden of van meer recente datum, zijn daarbij voor je jeugd een gids en ze voeden de ontwikkeling van die sociale liefde, welke meestal 'vaderlandsliefde' genoemd wordt.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 12 Talenten en taken
12
Binnen deze context van het gezin en de samenleving van je vaderland komt er een thema aan de orde dat nauw verbonden is met de parabel van de talenten. Want geleidelijk aan begin je het 'talent' of de 'talenten' te onderkennen die ieder van jullie heeft, en je begint ze op een creatieve wijze te gebruiken en ze tot ontwikkeling te brengen. En dat komt tot stand door de arbeid.
Wat een enorme reikwijdte van mogelijkheden, capaciteiten en belangen zijn er op dit terrein te vinden! Ik zal niet proberen om ze hier zelfs maar bij wijze van voorbeeld op te sommen, want het gevaar bestaat dat ik er dan meer achterwege laat dan ik zou kunnen opnoemen. Daarom stel ik de grote verscheidenheid in aantal en mogelijkheden voorop. Zij laat ook zien hoe de jeugd een geweldige rijkdom aan ontdekkingen met zich meebrengt. Verwijzend naar het Evangelie kunnen we zeggen dat de jeugd de periode is waarin de talenten worden ontdekt. Het is ook de periode waarin men zich op weg begeeft langs de vele paden waarop de menselijke activiteit, arbeid en creativiteit, tot ontwikkeling komen en zich verder ontplooien.
Ik hoop dat jullie allemaal jezelf zult ontdekken op die wegen. Ik hoop dat je je met belangstelling, ijver en enthousiasme op weg zult begeven. Arbeid - alle arbeid - is verbonden met inspanning: "In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten." (Gen. 3, 19) [b:Gen. 3, 19]. En deze ervaring van hard werken zal jullie allemaal ten deel vallen vanaf je jongste jaren. Tegelijkertijd echter is arbeid voor de mens een heel specifieke vorming die hem als het ware tot mens maakt. Daarom is het zich inspannen altijd een vorm van creativiteit.
Dit betreft niet alleen werk in de vorm van studie of geestelijke en intellectuele arbeid in het algemeen, maar ook de gewone lichamelijke soorten van arbeid die schijnbaar niets 'scheppends' lijken te hebben.
De arbeid die kenmerkend is voor de periode van de jeugd bestaat voornamelijk uit een voorbereiding op het werk als volwassene en is daarom voornamelijk de arbeid op school. Als ik dit schrijf aan jullie, jonge mensen, dan denk ik daarom ook aan al die scholen overal ter wereld waar jullie gedurende een aantal jaren je jonge leven doorbrengt, op steeds hoger niveau afhankelijk van de mate van je intellectuele ontwikkeling en je keuze: vanaf de basisschool tot de universiteiten. Ik denk ook aan al die volwassenen, mijn broeders en zusters, die jullie onderwijzers en leraren zijn en de gidsen voor jullie jonge verstand en karakter. Wat hebben zij een grote taak! Wat dragen zij een bijzondere verantwoordelijkheid! Maar ook: wat een enorme verdiensten hebben ze van hun werk!
Tot slot denk ik aan die groepen van jonge mensen, jullie leeftijdgenoten, die - in het bijzonder in bepaalde samenlevingen en milieus - beroofd zijn van de mogelijkheid tot scholing en vorming, vaak zelfs van het onderwijs op het niveau van de basisschool. Dit feit is een voortdurende uitdaging voor hen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs op nationaal en internationaal niveau, om in deze stand van zaken de gewenste verbeteringen aan te brengen. Onderwijs is immers een van de fundamentele rechten van de menselijke beschaving. Vooral voor jongeren is dit van belang. Want daarvan hangt voor een groot gedeelte ook de toekomst van de hele samenleving af.
Wanneer we echter dit probleem van onderwijs, studie, opleiding en scholing bespreken, dan komt er een fundamenteel belangrijke vraag naar boven voor de menselijke persoon en heel bijzonder voor de jonge mens, namelijk: de vraag naar de waarheid. De waarheid is het licht voor het menselijk verstand. Het verstand streeft er van jongsaf aan naar om de werkelijkheid in haar verschillende dimensies te leren kennen, door de waarheid te zoeken: door de waarheid te beleven. Zo is de structuur van de menselijke geest. De honger naar de waarheid is haar fundamentele doel en daarin vindt zij haar uitdrukking.
Nu zegt Christus: " Ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken" (Joh. 8, 32) [b:Joh. 8, 32]. Van de woorden uit het Evangelie is dit zeker een van de belangrijkste. Zij wijzen immers naar de mens in zijn totaliteit. Zij verklaren de waardigheid en grootheid die de mens eigen is en waarop deze gebaseerd is binnen de dimensies van de menselijke geest. De kennis die de mens vrij maakt, hangt niet alleen af van onderwijs, zelfs niet van universitair niveau; ook een ongeletterd persoon kan de waarheid kennen. Onderwijs echter, de systematische kennis van de werkelijkheid, moet de waardigheid van de menselijke persoon ten dienste staan. Zij moet daarom de waarheid dienen. Het dienen van de waarheid komt ook tot stand in de arbeid, waartoe jullie geroepen worden, wanneer je het opleidingsprogramma hebt doorlopen. Op school moet je je het programma van de opleiding eigen maken. Op school moet je de verstandelijke, technische en praktische bekwaamheden verwerven die je in staat zullen stellen om op nuttige wijze je plaats te kunnen innemen in de grote wereld van de menselijke arbeid. Maar terwijl het waar is dat de school je moet voorbereiden voor de arbeid, zowel geestelijk als lichamelijk, is het ook waar, dat de arbeid zelf een school is waar grote en belangrijke waarden worden geleerd; de arbeid op zichzelf is een duidelijke bijdrage tot de opbouw van menselijke cultuur.
In de relatie tussen opleiding en arbeid, welke zo kenmerkend is voor de huidige maatschappij, komen er echter zeer ernstige problemen naar boven van praktische aard. In het bijzonder wijs ik hier op het probleem van de werkeloosheid, en meer in het algemeen het gebrek aan banen, dat op zovele wijzen moeilijkheden veroorzaakt voor jonge mensen over de hele wereld. Zoals jullie ongetwijfeld weten, roept dit probleem ook andere vragen op, welke van je schooltijd af een schaduw van onzekerheid werpen op je toekomst. Je vraagt je af: heeft de maatschappij mij nodig? Zal ik erin slagen om een soort werk te vinden, waardoor ik zelfstandig kan worden? Om een eigen gezin te kunnen stichten met waardige levensomstandigheden en vooral met een eigen huisvesting? Kort gezegd: is het wel waar dat de samenleving mijn bijdrage verwacht?
De ernst van deze vragen zet me er opnieuw toe aan om regeringen en allen die verantwoordelijk zijn voor de economie en de ontwikkeling van de volken eraan te herinneren dat arbeid een mensenrecht is: en daarom moet het gegarandeerd kunnen worden door er de grootste aandacht aan te geven en door de economische politiek af te stemmen op het creëren van voldoende werkgelegenheid voor iedereen en speciaal voor jongeren, die zo vaak het slachtoffer zijn van de huidige werkeloosheid. We zijn er allemaal van overtuigd dat "arbeid een goed is voor de mens - en wel een goed van zijn mens-zijn - omdat de mens door de arbeid niet alleen de natuur omvormt door ze aan zijn behoeften aan te passen. maar ook zichzelf als mens vervolmaakt, zelfs in zekere zin meer mens wordt"' Laborem Exercens [[712|9]]
Wat een enorme reikwijdte van mogelijkheden, capaciteiten en belangen zijn er op dit terrein te vinden! Ik zal niet proberen om ze hier zelfs maar bij wijze van voorbeeld op te sommen, want het gevaar bestaat dat ik er dan meer achterwege laat dan ik zou kunnen opnoemen. Daarom stel ik de grote verscheidenheid in aantal en mogelijkheden voorop. Zij laat ook zien hoe de jeugd een geweldige rijkdom aan ontdekkingen met zich meebrengt. Verwijzend naar het Evangelie kunnen we zeggen dat de jeugd de periode is waarin de talenten worden ontdekt. Het is ook de periode waarin men zich op weg begeeft langs de vele paden waarop de menselijke activiteit, arbeid en creativiteit, tot ontwikkeling komen en zich verder ontplooien.
Ik hoop dat jullie allemaal jezelf zult ontdekken op die wegen. Ik hoop dat je je met belangstelling, ijver en enthousiasme op weg zult begeven. Arbeid - alle arbeid - is verbonden met inspanning: "In het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten." (Gen. 3, 19) [b:Gen. 3, 19]. En deze ervaring van hard werken zal jullie allemaal ten deel vallen vanaf je jongste jaren. Tegelijkertijd echter is arbeid voor de mens een heel specifieke vorming die hem als het ware tot mens maakt. Daarom is het zich inspannen altijd een vorm van creativiteit.
Dit betreft niet alleen werk in de vorm van studie of geestelijke en intellectuele arbeid in het algemeen, maar ook de gewone lichamelijke soorten van arbeid die schijnbaar niets 'scheppends' lijken te hebben.
De arbeid die kenmerkend is voor de periode van de jeugd bestaat voornamelijk uit een voorbereiding op het werk als volwassene en is daarom voornamelijk de arbeid op school. Als ik dit schrijf aan jullie, jonge mensen, dan denk ik daarom ook aan al die scholen overal ter wereld waar jullie gedurende een aantal jaren je jonge leven doorbrengt, op steeds hoger niveau afhankelijk van de mate van je intellectuele ontwikkeling en je keuze: vanaf de basisschool tot de universiteiten. Ik denk ook aan al die volwassenen, mijn broeders en zusters, die jullie onderwijzers en leraren zijn en de gidsen voor jullie jonge verstand en karakter. Wat hebben zij een grote taak! Wat dragen zij een bijzondere verantwoordelijkheid! Maar ook: wat een enorme verdiensten hebben ze van hun werk!
Tot slot denk ik aan die groepen van jonge mensen, jullie leeftijdgenoten, die - in het bijzonder in bepaalde samenlevingen en milieus - beroofd zijn van de mogelijkheid tot scholing en vorming, vaak zelfs van het onderwijs op het niveau van de basisschool. Dit feit is een voortdurende uitdaging voor hen die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs op nationaal en internationaal niveau, om in deze stand van zaken de gewenste verbeteringen aan te brengen. Onderwijs is immers een van de fundamentele rechten van de menselijke beschaving. Vooral voor jongeren is dit van belang. Want daarvan hangt voor een groot gedeelte ook de toekomst van de hele samenleving af.
Wanneer we echter dit probleem van onderwijs, studie, opleiding en scholing bespreken, dan komt er een fundamenteel belangrijke vraag naar boven voor de menselijke persoon en heel bijzonder voor de jonge mens, namelijk: de vraag naar de waarheid. De waarheid is het licht voor het menselijk verstand. Het verstand streeft er van jongsaf aan naar om de werkelijkheid in haar verschillende dimensies te leren kennen, door de waarheid te zoeken: door de waarheid te beleven. Zo is de structuur van de menselijke geest. De honger naar de waarheid is haar fundamentele doel en daarin vindt zij haar uitdrukking.
Nu zegt Christus: " Ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken" (Joh. 8, 32) [b:Joh. 8, 32]. Van de woorden uit het Evangelie is dit zeker een van de belangrijkste. Zij wijzen immers naar de mens in zijn totaliteit. Zij verklaren de waardigheid en grootheid die de mens eigen is en waarop deze gebaseerd is binnen de dimensies van de menselijke geest. De kennis die de mens vrij maakt, hangt niet alleen af van onderwijs, zelfs niet van universitair niveau; ook een ongeletterd persoon kan de waarheid kennen. Onderwijs echter, de systematische kennis van de werkelijkheid, moet de waardigheid van de menselijke persoon ten dienste staan. Zij moet daarom de waarheid dienen. Het dienen van de waarheid komt ook tot stand in de arbeid, waartoe jullie geroepen worden, wanneer je het opleidingsprogramma hebt doorlopen. Op school moet je je het programma van de opleiding eigen maken. Op school moet je de verstandelijke, technische en praktische bekwaamheden verwerven die je in staat zullen stellen om op nuttige wijze je plaats te kunnen innemen in de grote wereld van de menselijke arbeid. Maar terwijl het waar is dat de school je moet voorbereiden voor de arbeid, zowel geestelijk als lichamelijk, is het ook waar, dat de arbeid zelf een school is waar grote en belangrijke waarden worden geleerd; de arbeid op zichzelf is een duidelijke bijdrage tot de opbouw van menselijke cultuur.
In de relatie tussen opleiding en arbeid, welke zo kenmerkend is voor de huidige maatschappij, komen er echter zeer ernstige problemen naar boven van praktische aard. In het bijzonder wijs ik hier op het probleem van de werkeloosheid, en meer in het algemeen het gebrek aan banen, dat op zovele wijzen moeilijkheden veroorzaakt voor jonge mensen over de hele wereld. Zoals jullie ongetwijfeld weten, roept dit probleem ook andere vragen op, welke van je schooltijd af een schaduw van onzekerheid werpen op je toekomst. Je vraagt je af: heeft de maatschappij mij nodig? Zal ik erin slagen om een soort werk te vinden, waardoor ik zelfstandig kan worden? Om een eigen gezin te kunnen stichten met waardige levensomstandigheden en vooral met een eigen huisvesting? Kort gezegd: is het wel waar dat de samenleving mijn bijdrage verwacht?
De ernst van deze vragen zet me er opnieuw toe aan om regeringen en allen die verantwoordelijk zijn voor de economie en de ontwikkeling van de volken eraan te herinneren dat arbeid een mensenrecht is: en daarom moet het gegarandeerd kunnen worden door er de grootste aandacht aan te geven en door de economische politiek af te stemmen op het creëren van voldoende werkgelegenheid voor iedereen en speciaal voor jongeren, die zo vaak het slachtoffer zijn van de huidige werkeloosheid. We zijn er allemaal van overtuigd dat "arbeid een goed is voor de mens - en wel een goed van zijn mens-zijn - omdat de mens door de arbeid niet alleen de natuur omvormt door ze aan zijn behoeften aan te passen. maar ook zichzelf als mens vervolmaakt, zelfs in zekere zin meer mens wordt"' Laborem Exercens [[712|9]]
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 13 Zelf-ontplooiing en daarmee gepaard gaande bedreigingen
13
De school als een instituut en een milieu omvat bovenal haar zorg voor de jeugd, maar de welsprekende woorden van Christus over de waarheid, zoals boven aangehaald. omvat, naar ik zou willen zeggen, nog veel meer de jonge mensen zelf. Want terwijl het gezin zonder enige twijfel opvoeding geeft en de schoolonderwijs en vorming verschaft, zo zullen tevens de activiteiten van het gezin en van de school onvolledig blijven (en zelfs nutteloos worden gemaakt) wanneer ieder van jullie, jonge mensen, niet de arbeid aanvat die bij je ontwikkeling hoort. De opvoeding in het gezin en op school kunnen je alleen maar voorzien van een aantal bouwstenen voor het werk van de zelfontplooiing.
En in dit kader worden de woorden van Christus een wezenlijk program: "Ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken", Jonge mensen, zo zou men kunnen zeggen, hebben een aangeboren "fijngevoeligheid voor de waarheid". En de waarheid moet worden aangewend voor vrijheid: jonge mensen hebben ook een spontaan "verlangen naar vrijheid". En wat betekent het om vrij te zijn? Dat betekent dat je weet hoe je je vrijheid in waarheid kunt gebruiken - hoe je "naar waarheid" vrij kunt zijn. Naar waarheid vrij zijn betekent beslist niet, dat je altijd alles kunt doen waar je zin in hebt, of dat je kunt doen wat je wilt. Vrijheid bevat in zichzelf het criterium van de waarheid, de discipline van de waarheid. Werkelijk vrij-zijn betekent: je eigen vrijheid gebruiken voor wat naar waarheid goed is. Daaruit verder denkend betekent echte vrijheid: het zijn van een persoon met een oprecht geweten. verantwoordelijk zijn, een persoon zijn ,voor anderen "
Dit alles vormt precies de kern van wat wij opvoeding noemen, en speciaal van wat we zelfontplooiing noemen. Ja: zelfontplooiing! Want een innerlijke structuur van deze aard, waar "de waarheid ons vrij maakt". kan niet alleen 'van buitenaf' worden opgebouwd. Iedereen persoonlijk moet deze structuur 'van binnenuit' opbouwen - met ijver, volharding en geduld (hetgeen voor jonge mensen niet altijd zo gemakkelijk is). En juist die structuur noemen we zelfontplooiing. De Heer Jezus spreekt hier ook over als Hij benadrukt dat we alleen "door standvastig te zijn ons leven kunnen winnen". (Lc. 21, 19) [b:Lc. 21, 19] "Ons leven winnen": dat is de vrucht van zelfontplooiing.
In dit alles ligt een nieuwe visie op de jeugd vervat. Hier spreken we niet langer meer over alleen maar een levensdoel dat in de toekomst vervuld moet worden. Het moet al in de periode van de jeugd tot vervulling komen, wanneer we door arbeid, onderwijs en vooral zelfontplooiing, het leven zelf gestalte geven en de basis leggen voor de verdere ontwikkeling van onze persoonlijkheid. In deze zin kunnen we zeggen dat de jeugd 'de beeldhouwster is die het hele leven vorm geeft'. En de vorm, die de jeugd geeft aan het concrete mens-zijn van ieder van jullie, wordt in het geheel van dat leven verankerd.
Dit heeft enerzijds een belangrijke positieve betekenis, maar het kan ook een heel negatieve betekenis met zich meebrengen. Je kunt je ogen niet sluiten voor de bedreigingen die voor jou op de loer liggen gedurende de periode van je jeugd. Ook zij kunnen hun stempel drukken op je hele leven.
Ik doel hier op bijvoorbeeld de verleiding tot een bittere kritische houding, die alles wil bestrijden en betwisten: of de verleiding tot een sceptische houding ten opzichte van traditionele waarden, die gemakkelijk kan ontaarden in een soort extreem cynisme, wanneer het zaken betreft die te maken hebben met problemen inzake werk, carrière of zelfs het huwelijk. Ik herhaal: hoe kan iemand in stilte de verleidingen overwinnen, die, vooral in de meer welvarende landen, worden veroorzaakt door de toename van het aanbod op de markt van het amusement, dat mensen afhoudt van een echte inzet van hun leven en dat de passiviteit, het egoïsme en het zich isoleren van de gemeenschap bevordert? Beste jongelui, jullie staan onder bedreiging van het verkeerde gebruik van reclame-technieken, die inspelen op de natuurlijke neiging om inspanningen te ontlopen en die de onmiddellijke bevrediging van ieder verlangen aanprijzen, terwijl het consumptieve gedrag dat daarmee gepaard gaat het doet voorkomen alsof de mens zijn zelf-vervulling vooral moet zoeken in het genieten van materiële goederen. Hoeveel jonge mensen bezwijken niet voor het boeiende van deze misleidende voorspiegelingen en geven zichzelf dan over aan de ongecontroleerde macht van de instincten of begeven zich op paden die vol mooie beloften zijn, maar in werkelijkheid niets bieden in echt menselijk opzicht! Ik voel me verplicht om nog eens te herhalen wat ik schreef in mijn boodschap, die ik juist aan jullie heb toegewijd bij gelegenheid van Wereldvredesdag: "Sommigen van jullie zullen misschien verleid worden om je verantwoordelijkheid te ontvluchten en je heil te zoeken in de fantasiewereld van alcohol en drugs, in vluchtige seksuele relaties zonder de verbintenis van een huwelijk en een gezin, in onverschilligheid, in cynisme en zelfs in geweld. Weest waakzaam voor het bedrog van een wereld die jouw energieke en krachtvolle zoeken naar geluk en zingeving wil misbruiken of misleiden." Vrede en jeugd samen op weg [[1085|(3)]]
Ik schrijf dit alles aan jullie om mijn grote zorg voor jullie kenbaar te maken. Want wanneer je "altijd bereid moet zijn tot verantwoording aan al wie je rekenschap vraagt van de hoop die in je leeft", dan moet alles wat tegen deze hoop in gaat wel bezorgdheid veroorzaken. En voor wat betreft degenen die jullie jeugd proberen te vernietigen door allerlei verleidingen en illusies voor te spiegelen, moet ik hen herinneren aan de woorden van Christus, waarmee Hij spreekt over aanstoot geven en over degenen die dat teweeg brengen: "Wee. de mens door wiens toedoen aanstoot wordt gegeven. Het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp, dan dat hij aan een van deze kleinen aanleiding tot zonde geeft. (Lc. 17, 1 v) [b:Lc. 17, 1 v]
Scherpe woorden! Vooral scherp in de mond van Hem die de liefde kwam openbaren. Maar wie deze woorden van het Evangelie zorgvuldig leest, moet voelen hoe diep de tegenstelling is tussen goed en kwaad, tussen deugd en zonde. Hij zal zelfs duidelijker verstaan hoe belangrijk de jeugd van ieder van jullie is in de ogen van Christus. Juist Zijn liefde voor jonge mensen was de reden van het uitspreken van deze scherpe en harde woorden. Zij doen als het ware in de verte denken aan het gesprek van Christus met de jonge man in het Evangelie, waar deze brief steeds naar verwijst.
En in dit kader worden de woorden van Christus een wezenlijk program: "Ge zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken", Jonge mensen, zo zou men kunnen zeggen, hebben een aangeboren "fijngevoeligheid voor de waarheid". En de waarheid moet worden aangewend voor vrijheid: jonge mensen hebben ook een spontaan "verlangen naar vrijheid". En wat betekent het om vrij te zijn? Dat betekent dat je weet hoe je je vrijheid in waarheid kunt gebruiken - hoe je "naar waarheid" vrij kunt zijn. Naar waarheid vrij zijn betekent beslist niet, dat je altijd alles kunt doen waar je zin in hebt, of dat je kunt doen wat je wilt. Vrijheid bevat in zichzelf het criterium van de waarheid, de discipline van de waarheid. Werkelijk vrij-zijn betekent: je eigen vrijheid gebruiken voor wat naar waarheid goed is. Daaruit verder denkend betekent echte vrijheid: het zijn van een persoon met een oprecht geweten. verantwoordelijk zijn, een persoon zijn ,voor anderen "
Dit alles vormt precies de kern van wat wij opvoeding noemen, en speciaal van wat we zelfontplooiing noemen. Ja: zelfontplooiing! Want een innerlijke structuur van deze aard, waar "de waarheid ons vrij maakt". kan niet alleen 'van buitenaf' worden opgebouwd. Iedereen persoonlijk moet deze structuur 'van binnenuit' opbouwen - met ijver, volharding en geduld (hetgeen voor jonge mensen niet altijd zo gemakkelijk is). En juist die structuur noemen we zelfontplooiing. De Heer Jezus spreekt hier ook over als Hij benadrukt dat we alleen "door standvastig te zijn ons leven kunnen winnen". (Lc. 21, 19) [b:Lc. 21, 19] "Ons leven winnen": dat is de vrucht van zelfontplooiing.
In dit alles ligt een nieuwe visie op de jeugd vervat. Hier spreken we niet langer meer over alleen maar een levensdoel dat in de toekomst vervuld moet worden. Het moet al in de periode van de jeugd tot vervulling komen, wanneer we door arbeid, onderwijs en vooral zelfontplooiing, het leven zelf gestalte geven en de basis leggen voor de verdere ontwikkeling van onze persoonlijkheid. In deze zin kunnen we zeggen dat de jeugd 'de beeldhouwster is die het hele leven vorm geeft'. En de vorm, die de jeugd geeft aan het concrete mens-zijn van ieder van jullie, wordt in het geheel van dat leven verankerd.
Dit heeft enerzijds een belangrijke positieve betekenis, maar het kan ook een heel negatieve betekenis met zich meebrengen. Je kunt je ogen niet sluiten voor de bedreigingen die voor jou op de loer liggen gedurende de periode van je jeugd. Ook zij kunnen hun stempel drukken op je hele leven.
Ik doel hier op bijvoorbeeld de verleiding tot een bittere kritische houding, die alles wil bestrijden en betwisten: of de verleiding tot een sceptische houding ten opzichte van traditionele waarden, die gemakkelijk kan ontaarden in een soort extreem cynisme, wanneer het zaken betreft die te maken hebben met problemen inzake werk, carrière of zelfs het huwelijk. Ik herhaal: hoe kan iemand in stilte de verleidingen overwinnen, die, vooral in de meer welvarende landen, worden veroorzaakt door de toename van het aanbod op de markt van het amusement, dat mensen afhoudt van een echte inzet van hun leven en dat de passiviteit, het egoïsme en het zich isoleren van de gemeenschap bevordert? Beste jongelui, jullie staan onder bedreiging van het verkeerde gebruik van reclame-technieken, die inspelen op de natuurlijke neiging om inspanningen te ontlopen en die de onmiddellijke bevrediging van ieder verlangen aanprijzen, terwijl het consumptieve gedrag dat daarmee gepaard gaat het doet voorkomen alsof de mens zijn zelf-vervulling vooral moet zoeken in het genieten van materiële goederen. Hoeveel jonge mensen bezwijken niet voor het boeiende van deze misleidende voorspiegelingen en geven zichzelf dan over aan de ongecontroleerde macht van de instincten of begeven zich op paden die vol mooie beloften zijn, maar in werkelijkheid niets bieden in echt menselijk opzicht! Ik voel me verplicht om nog eens te herhalen wat ik schreef in mijn boodschap, die ik juist aan jullie heb toegewijd bij gelegenheid van Wereldvredesdag: "Sommigen van jullie zullen misschien verleid worden om je verantwoordelijkheid te ontvluchten en je heil te zoeken in de fantasiewereld van alcohol en drugs, in vluchtige seksuele relaties zonder de verbintenis van een huwelijk en een gezin, in onverschilligheid, in cynisme en zelfs in geweld. Weest waakzaam voor het bedrog van een wereld die jouw energieke en krachtvolle zoeken naar geluk en zingeving wil misbruiken of misleiden." Vrede en jeugd samen op weg [[1085|(3)]]
Ik schrijf dit alles aan jullie om mijn grote zorg voor jullie kenbaar te maken. Want wanneer je "altijd bereid moet zijn tot verantwoording aan al wie je rekenschap vraagt van de hoop die in je leeft", dan moet alles wat tegen deze hoop in gaat wel bezorgdheid veroorzaken. En voor wat betreft degenen die jullie jeugd proberen te vernietigen door allerlei verleidingen en illusies voor te spiegelen, moet ik hen herinneren aan de woorden van Christus, waarmee Hij spreekt over aanstoot geven en over degenen die dat teweeg brengen: "Wee. de mens door wiens toedoen aanstoot wordt gegeven. Het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp, dan dat hij aan een van deze kleinen aanleiding tot zonde geeft. (Lc. 17, 1 v) [b:Lc. 17, 1 v]
Scherpe woorden! Vooral scherp in de mond van Hem die de liefde kwam openbaren. Maar wie deze woorden van het Evangelie zorgvuldig leest, moet voelen hoe diep de tegenstelling is tussen goed en kwaad, tussen deugd en zonde. Hij zal zelfs duidelijker verstaan hoe belangrijk de jeugd van ieder van jullie is in de ogen van Christus. Juist Zijn liefde voor jonge mensen was de reden van het uitspreken van deze scherpe en harde woorden. Zij doen als het ware in de verte denken aan het gesprek van Christus met de jonge man in het Evangelie, waar deze brief steeds naar verwijst.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 14 Jeugd als "groei"
14
Sta me toe dat ik dit gedeelte van mijn beschouwingen afsluit met een herinnering aan de woorden waarmee het Evangelie spreekt over de jeugdjaren van Jezus van Nazareth. Deze woorden zijn kort, ook al beslaan ze de periode van dertig jaren die Hij doorbracht in het ouderlijk huis, met Maria en Jozef de timmerman. De evangelist Lucas schrijft: "En Jezus nam toe in wijsheid en kracht en welgevalligheid bij God en de mensen." (Lc. 2, 52) [b:Lc. 2, 52]
. Jeugd is dus 'groei'. In het licht van alles wat tot nu toe gezegd is over dit thema, is deze passage uit het Evangelie het meest treffend omdat het alles zo kernachtig samenvat en beschrijft. Groei "in kracht" verwijst naar een individuele natuurlijke relatie met de tijd: deze groei is als het ware een hogere trede op de ladder van iemands leven. Het is de tijd waarin de psychofysieke ontwikkeling tot stand komt: de groei van alle energie, waardoor de normale menselijke individualiteit gestalte krijgt. Maar dit proces moet samengaan met 'groei' in wijsheid en welgevallen.
Jullie allemaal, beste jonge vrienden, wens ik juist deze 'groei' toe. Men zou kunnen zeggen dat jeugd pas jeugd is, wanneer juist die groei aanwezig is. Daardoor krijgt jeugd haar eigen onherhaalbare kenmerk. Op die wijze wordt de jeugd aan ieder van jullie gegeven, zoals je dat persoonlijk en tegelijkertijd gemeenschappelijk ervaart als een bijzondere waarde. Op dezelfde wijze krijgt de jeugd een duidelijke betekenis in de ervaring van volwassenen die hun jeugd al achter zich hebben en die van de 'opwaartse' groei nu in een 'neerwaartse' beweging terecht komen, waarin ze zich een algeheel patroon voor het leven vormen.
De jeugd moet een 'groeiproces' zijn, dat met zich meebrengt de geleidelijke toename van alles wat waar is, goed en mooi: zelfs wanneer deze groei 'van buitenaf' in verbinding komt met lijden, het verlies van dierbaren, en de hele ervaring van het kwaad dat zich voortdurend laat voelen in de wereld waarin we leven.
Jeugd moet 'groei' zijn. Hiertoe is contact met de zichtbare wereld. met de natuur van enorm belang. Deze relatie met de zichtbare wereld in iemands jeugd verrijkt hem op een wijze die anders is dan de kennis van de wereld zoals die 'uit de boeken geleerd wordt'. Het verrijkt ons op een directe wijze. Door het contact met de natuur, zo zouden we kunnen zeggen, nemen we in ons eigen menselijke bestaan het mysterie van de schepping zelf in ons op, dat zich aan ons openbaart via de onzegbare rijkdom en variëteit van zichtbare dingen, en dat ons tevens altijd wijst op datgene wat verborgen en onzichtbaar is. Wijsheid - zowel vanuit de geïnspireerde boeken (Ps. 104, 9; Wijsh. 13, 1-9; Wijsh. 7, 15-20) [[b:Ps. 104, 9; Wijsh. 13, 1-9; Wijsh. 7, 15-20]] als vanuit het getuigenis van vele briljante geesten - lijken op verschillende manieren de doorzichtigheid van de wereld te onthullen. Het is goed voor mensen om dit prachtige boek te lezen - het 'boek van de natuur' dat voor ieder van ons opengeslagen ligt. Wat het verstand en het hart van jongeren in zich opnemen vanuit dit boek lijkt in volkomen harmonie te zijn met de aansporing tot wijsheid: "Doe wijsheid op, doe inzicht op ... verlaat de wijsheid niet en zij zal u bewaren: heb haar liefen zij zal u behoeden." (Spr. 4, 5 v) [b:Spr. 4, 5 v]
De mens van vandaag, vooral in de wereld van hoogontwikkelde technische en industriële cultuur, is op grote schaal een natuurvorser geworden, waarbij hij de natuur vaak bedreigt door alleen het nut ervan te zoeken, aldus veel van haar schatten en pracht vernietigend en het natuurlijke milieu van het aardse bestaan vervuilend. Maar de natuur is ons ook gegeven om bewonderd en aandachtig beschouwd te worden als een grote spiegel van de wereld. Zij weerspiegelt het Verbond van de Schepper met Zijn schepping, waarvan het centrum vanaf het begin de mens is, die rechtstreeks geschapen werd "naar het beeld" van de Schepper.
En daarom hoop ik voor jullie, jonge mensen, dat jullie "toenemen in wijsheid en kracht" tot stand zal komen via het contact met de natuur. Maak er tijd voor! Loop er niet aan voorbij! Aanvaard ook de vermoeidheid en de inspanningen. die dat contact soms teweeg brengt, vooral wanneer we daarbij een of ander veeleisend doel willen bereiken. Zo'n vermoeidheid is creatief. en vormt een element van gezonde ontspanning, welke even noodzakelijk is als studie en werk.
Deze vermoeidheid en inspanningen hebben een eigen plaats in de Bijbel, vooral bij Sint Paulus, die het hele christelijke leven vergelijkt met een wedloop in het stadion. (1 Kor. 9, 24-27) [[b:1 Kor. 9, 24-27]]
leder van jullie heeft deze vermoeidheid en inspanningen nodig, die niet alleen het lichaam harden, maar ook de hele persoon de vreugde laat ervaren van zelfoverwinning en van overwinning van obstakels en hindernissen. Dit is zonder twijfel een van de elementen van 'groei' die zo karakteristiek is voor de jeugd.
Eveneens hoop ik dat deze 'groei' tot stand zal komen via het contact met de verworvenheden van de mensheid, en nog meer via het contact met levende personen. Hoe uitgebreid is hun rijkdom en verscheidenheid! De jeugd schijnt bijzonder fijngevoelig te zijn voor de waarheid, de goedheid en de schoonheid die in de werken van de mensheid liggen vervat. Via het contact met mensen uit zoveel verschillende culturen, met zo vele soorten kunsten en wetenschappen, leren we de waarheid kennen over de mens (die ook zo welsprekend tot uitdrukking is gebracht in Psalm 8). de waarheid die het mens-zijn van ieder van ons kan opbouwen en verrijken.
We kunnen echter de menselijke persoon heel speciaal bestuderen via het contact met anderen. Omdat je jong bent kun je juist via dit contact "toenemen in wijsheid". Want de jeugd is een periode voor nieuwe contacten, nieuwe ontmoetingen en vriendschappen, in een kring die groter is dan alleen het gezin. Voor onze ogen ontvouwt zich het uitgebreide terrein van ervaringen, die niet alleen voor het opdoen van kennis belangrijk zijn maar ook ten opzichte van geestelijke ontwikkeling en ethiek. Deze ervaringen van je jeugd zullen nuttig zijn voor de aldus verkregen ruime mogelijkheden tot het kritisch kunnen oordelen en vooral tot een onderscheidingsvermogen inzake menselijke aangelegenheden. Jullie ervaringen in de jeugd zullen gezegend zijn, want je zult er geleidelijk die essentiële waarheid over de mens uit leren kennen - over ieder menselijk wezen en over jezelf - de waarheid die aldus is samengevat in de beroemde passage van de pastorale constitutie " Gaudium et Spes [575]": "De mens is het enige schepsel op aarde dat om zichzelf door God gewild is, en zichzelf alleen volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf" Gaudium et Spes [[575|24]]
Op deze wijze leren we daarom andere mensen kennen om daardoor meer mens te worden via onze mogelijkheid tot 'zelf-gave': om man en vrouw te worden 'voor anderen'. Deze waarheid over de mens - deze antropologie - vindt zijn onvergelijkelijke hoogtepunt in Jezus van Nazareth. Vandaar de grote betekenis van Zijn jeugdjaren, toen Hij "toenam in wijsheid ... en welgevalligheid bij God en de mensen".
Mijn wens voor jullie is ook een zodanige 'groei' via het contact met God. Want hiertoe kan het contact met de natuur en met andere mensen wel indirect helpen, maar het speciale en rechtstreekse hulpmiddel hiertoe is het gebed. Bid en leer bidden! Open jullie harten en jullie geweten voor degene die je beter kent dan jij jezelf kent. Praat met Hem! Verdiep je kennis van het woord van de levende God door het lezen en overwegen van de Schrift. Dit zijn de methoden en middelen om dicht bij God te komen en met Hem in contact te raken. Onthoud dat het een relatie is die van twee kanten komt. God antwoordt ook met de meest vrije gave van Hemzelf. een gave die in Bijbelse taal 'genade' genoemd wordt. Streef ernaar te leven vanuit Gods genadegave!
Tot zover iets over het thema 'groei', waarover ik heb geschreven om alleen de hoofdlijnen ervan aan te geven. Ieder aspect zou veel verder kunnen worden uitgewerkt. Ik hoop dat dat ook gebeurt in jeugdbijeenkomsten en groepen in jeugdbewegingen en organisaties, die steeds talrijker worden in de verschillende landen en continenten, en die ieder op hun geëigende wijze bepaalde methoden gebruiken voor hun spiritueel werk en apostolaat.
De bedoeling van deze groepen is om met de hulp van de zielzorgers van de Kerk jonge mensen de weg te laten zien van die 'groei', die in zekere zin de evangelische definitie is van het begrip jeugd.
. Jeugd is dus 'groei'. In het licht van alles wat tot nu toe gezegd is over dit thema, is deze passage uit het Evangelie het meest treffend omdat het alles zo kernachtig samenvat en beschrijft. Groei "in kracht" verwijst naar een individuele natuurlijke relatie met de tijd: deze groei is als het ware een hogere trede op de ladder van iemands leven. Het is de tijd waarin de psychofysieke ontwikkeling tot stand komt: de groei van alle energie, waardoor de normale menselijke individualiteit gestalte krijgt. Maar dit proces moet samengaan met 'groei' in wijsheid en welgevallen.
Jullie allemaal, beste jonge vrienden, wens ik juist deze 'groei' toe. Men zou kunnen zeggen dat jeugd pas jeugd is, wanneer juist die groei aanwezig is. Daardoor krijgt jeugd haar eigen onherhaalbare kenmerk. Op die wijze wordt de jeugd aan ieder van jullie gegeven, zoals je dat persoonlijk en tegelijkertijd gemeenschappelijk ervaart als een bijzondere waarde. Op dezelfde wijze krijgt de jeugd een duidelijke betekenis in de ervaring van volwassenen die hun jeugd al achter zich hebben en die van de 'opwaartse' groei nu in een 'neerwaartse' beweging terecht komen, waarin ze zich een algeheel patroon voor het leven vormen.
De jeugd moet een 'groeiproces' zijn, dat met zich meebrengt de geleidelijke toename van alles wat waar is, goed en mooi: zelfs wanneer deze groei 'van buitenaf' in verbinding komt met lijden, het verlies van dierbaren, en de hele ervaring van het kwaad dat zich voortdurend laat voelen in de wereld waarin we leven.
Jeugd moet 'groei' zijn. Hiertoe is contact met de zichtbare wereld. met de natuur van enorm belang. Deze relatie met de zichtbare wereld in iemands jeugd verrijkt hem op een wijze die anders is dan de kennis van de wereld zoals die 'uit de boeken geleerd wordt'. Het verrijkt ons op een directe wijze. Door het contact met de natuur, zo zouden we kunnen zeggen, nemen we in ons eigen menselijke bestaan het mysterie van de schepping zelf in ons op, dat zich aan ons openbaart via de onzegbare rijkdom en variëteit van zichtbare dingen, en dat ons tevens altijd wijst op datgene wat verborgen en onzichtbaar is. Wijsheid - zowel vanuit de geïnspireerde boeken (Ps. 104, 9; Wijsh. 13, 1-9; Wijsh. 7, 15-20) [[b:Ps. 104, 9; Wijsh. 13, 1-9; Wijsh. 7, 15-20]] als vanuit het getuigenis van vele briljante geesten - lijken op verschillende manieren de doorzichtigheid van de wereld te onthullen. Het is goed voor mensen om dit prachtige boek te lezen - het 'boek van de natuur' dat voor ieder van ons opengeslagen ligt. Wat het verstand en het hart van jongeren in zich opnemen vanuit dit boek lijkt in volkomen harmonie te zijn met de aansporing tot wijsheid: "Doe wijsheid op, doe inzicht op ... verlaat de wijsheid niet en zij zal u bewaren: heb haar liefen zij zal u behoeden." (Spr. 4, 5 v) [b:Spr. 4, 5 v]
De mens van vandaag, vooral in de wereld van hoogontwikkelde technische en industriële cultuur, is op grote schaal een natuurvorser geworden, waarbij hij de natuur vaak bedreigt door alleen het nut ervan te zoeken, aldus veel van haar schatten en pracht vernietigend en het natuurlijke milieu van het aardse bestaan vervuilend. Maar de natuur is ons ook gegeven om bewonderd en aandachtig beschouwd te worden als een grote spiegel van de wereld. Zij weerspiegelt het Verbond van de Schepper met Zijn schepping, waarvan het centrum vanaf het begin de mens is, die rechtstreeks geschapen werd "naar het beeld" van de Schepper.
En daarom hoop ik voor jullie, jonge mensen, dat jullie "toenemen in wijsheid en kracht" tot stand zal komen via het contact met de natuur. Maak er tijd voor! Loop er niet aan voorbij! Aanvaard ook de vermoeidheid en de inspanningen. die dat contact soms teweeg brengt, vooral wanneer we daarbij een of ander veeleisend doel willen bereiken. Zo'n vermoeidheid is creatief. en vormt een element van gezonde ontspanning, welke even noodzakelijk is als studie en werk.
Deze vermoeidheid en inspanningen hebben een eigen plaats in de Bijbel, vooral bij Sint Paulus, die het hele christelijke leven vergelijkt met een wedloop in het stadion. (1 Kor. 9, 24-27) [[b:1 Kor. 9, 24-27]]
leder van jullie heeft deze vermoeidheid en inspanningen nodig, die niet alleen het lichaam harden, maar ook de hele persoon de vreugde laat ervaren van zelfoverwinning en van overwinning van obstakels en hindernissen. Dit is zonder twijfel een van de elementen van 'groei' die zo karakteristiek is voor de jeugd.
Eveneens hoop ik dat deze 'groei' tot stand zal komen via het contact met de verworvenheden van de mensheid, en nog meer via het contact met levende personen. Hoe uitgebreid is hun rijkdom en verscheidenheid! De jeugd schijnt bijzonder fijngevoelig te zijn voor de waarheid, de goedheid en de schoonheid die in de werken van de mensheid liggen vervat. Via het contact met mensen uit zoveel verschillende culturen, met zo vele soorten kunsten en wetenschappen, leren we de waarheid kennen over de mens (die ook zo welsprekend tot uitdrukking is gebracht in Psalm 8). de waarheid die het mens-zijn van ieder van ons kan opbouwen en verrijken.
We kunnen echter de menselijke persoon heel speciaal bestuderen via het contact met anderen. Omdat je jong bent kun je juist via dit contact "toenemen in wijsheid". Want de jeugd is een periode voor nieuwe contacten, nieuwe ontmoetingen en vriendschappen, in een kring die groter is dan alleen het gezin. Voor onze ogen ontvouwt zich het uitgebreide terrein van ervaringen, die niet alleen voor het opdoen van kennis belangrijk zijn maar ook ten opzichte van geestelijke ontwikkeling en ethiek. Deze ervaringen van je jeugd zullen nuttig zijn voor de aldus verkregen ruime mogelijkheden tot het kritisch kunnen oordelen en vooral tot een onderscheidingsvermogen inzake menselijke aangelegenheden. Jullie ervaringen in de jeugd zullen gezegend zijn, want je zult er geleidelijk die essentiële waarheid over de mens uit leren kennen - over ieder menselijk wezen en over jezelf - de waarheid die aldus is samengevat in de beroemde passage van de pastorale constitutie " Gaudium et Spes [575]": "De mens is het enige schepsel op aarde dat om zichzelf door God gewild is, en zichzelf alleen volledig kan vinden in de oprechte gave van zichzelf" Gaudium et Spes [[575|24]]
Op deze wijze leren we daarom andere mensen kennen om daardoor meer mens te worden via onze mogelijkheid tot 'zelf-gave': om man en vrouw te worden 'voor anderen'. Deze waarheid over de mens - deze antropologie - vindt zijn onvergelijkelijke hoogtepunt in Jezus van Nazareth. Vandaar de grote betekenis van Zijn jeugdjaren, toen Hij "toenam in wijsheid ... en welgevalligheid bij God en de mensen".
Mijn wens voor jullie is ook een zodanige 'groei' via het contact met God. Want hiertoe kan het contact met de natuur en met andere mensen wel indirect helpen, maar het speciale en rechtstreekse hulpmiddel hiertoe is het gebed. Bid en leer bidden! Open jullie harten en jullie geweten voor degene die je beter kent dan jij jezelf kent. Praat met Hem! Verdiep je kennis van het woord van de levende God door het lezen en overwegen van de Schrift. Dit zijn de methoden en middelen om dicht bij God te komen en met Hem in contact te raken. Onthoud dat het een relatie is die van twee kanten komt. God antwoordt ook met de meest vrije gave van Hemzelf. een gave die in Bijbelse taal 'genade' genoemd wordt. Streef ernaar te leven vanuit Gods genadegave!
Tot zover iets over het thema 'groei', waarover ik heb geschreven om alleen de hoofdlijnen ervan aan te geven. Ieder aspect zou veel verder kunnen worden uitgewerkt. Ik hoop dat dat ook gebeurt in jeugdbijeenkomsten en groepen in jeugdbewegingen en organisaties, die steeds talrijker worden in de verschillende landen en continenten, en die ieder op hun geëigende wijze bepaalde methoden gebruiken voor hun spiritueel werk en apostolaat.
De bedoeling van deze groepen is om met de hulp van de zielzorgers van de Kerk jonge mensen de weg te laten zien van die 'groei', die in zekere zin de evangelische definitie is van het begrip jeugd.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 15 De grote uitdaging van de toekomst
15
Tot de jongeren over actieve inzet in Kerk en maatschappij ->=geentekst=
Nieuwe regels opdat iedereen waardig kan leven ->=geentekst=
Voor de speciale uitgave van "L'Osservatore Romano" bij gelegenheid van de Wereldjongerendag in Keulen ->=geentekst=
De Kerk kijkt naar de jongeren; meer nog: de Kerk ziet in de jongeren zichzelf op een bijzondere wijze - in jullie allemaal en in ieder van jullie afzonderlijk. Zo is het van begin af aan geweest, sinds de tijd van de apostelen. De woorden in de Eerste Brief van Johannes zijn hiervoor een bijzonder getuigenis: "Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie de boze overwonnen hebben. Kinderen, ik schrijf jullie. dat jullie de Vader kennen ... Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie sterk zijn. Gods woord woont in jullie" (1 Joh. 2, 13; v.) [b:1 Joh. 2, 13]. De woorden van de apostel worden toegevoegd aan het gesprek van Christus met de jonge man uit het Evangelie en klinken als een machtige echo na van de ene op de andere generatie.
. Ook in onze generatie, aan het eind van het jaar tweeduizend na Christus, ziet de Kerk zichzelf in de jongeren. Hoe ziet de Kerk zich echter zelf? Daartoe volgt hier als een bijzondere getuigenis een aanhaling van datgene wat het Tweede Vaticaans Concilie [d:4] hierover leert. De Kerk ziet zichzelf als "Sacrament. d.w.z., het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht" Lumen Gentium [[617|1]]. Ze ziet zichzelf dus in betrekking tot de grote familie van de totale mensheid die steeds groeiende is. Ze ziet zichzelf in wereldwijde dimensies. Ze ziet zichzelf op de wegen van de oecumene, d.w.z. van de vereniging van alle christenen, waarvoor Christus zelf gebeden heeft en die in onze tijd onbetwist dringend nodig is. Ze ziet zichzelf verder ook nog in gesprek met de mensen van de niet-christelijke godsdiensten en met allen die van goede wil zijn. Een dergelijke dialoog is een heilsdialoog die ook bijdraagt tot de vrede in de wereld en de gerechtigheid onder de mensen.
Jullie, jongeren, zijn de hoop van de Kerk, die zichzelf en haar zending in de wereld juist op deze wijze ziet. Zij spreekt tot jullie over deze zending. Daarover spraken we ook in de recente boodschap bij gelegenheid van de viering van wereldvredesdag op 1 januari 1985. Deze richtte zich immers direct tot jullie in de overtuiging, dat de weg van de vrede tevens de weg van de jeugd is ( Vrede en jeugd samen op weg [1085]). Deze overtuiging is een appèl en tegelijk een verplichting: Het gaat er nog eens om "bereid te zijn tot verantwoording aan al wie jullie rekenschap vraagt van de hoop die in jullie leeft" - van de hoop die men verbindt met jullie. Zoals jullie zien, heeft deze hoop betrekking op fundamentele en wereldwijde zaken die ons na aan het hart liggen.
Jullie allen leven elke dag samen met hen die bij jullie horen. Nochtans breidt deze kring zich stap voor stap uit. Een steeds groter aantal mensen deelt jullie leven, en jullie zelf worden jullie bewust van een zekere gemeenschappelijkheid die jullie met hen verbindt. Het is bijna altijd een hoe dan ook gedifferentieerde gemeenschap. Ze is zo gedifferentieerd als het Tweede Vaticaans Concilie in haar dogmatische constitutie over de Kerk [617] en in de pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd [575] beschouwd en uiteengezet heeft. Jullie jeugd speelt zich wat confessie betreft nu eens af in een uniforme dan weer eens in een godsdienstig zeer verscheiden omgeving of zelfs in het grensgebied van geloof en ongeloof, zij het op de wijze van het agnosticisme of van het atheïsme in zijn verschillende vormen.
Desondanks heeft het de schijn ervan, dat deze pluriforme en gedifferentieerde jongerengemeenschappen t.a.v. enkele problemen zeer gelijksoortige gevoelens, gedachten en reacties hebben. Zo lijkt het er bijvoorbeeld op, dat allen door eenzelfde houding met elkaar verbonden zijn inzake het feit, dat honderdduizenden mensen in uiterste ellende leven en zelfs verhongeren, terwijl tegelijkertijd reusachtige bedragen worden uitgegeven voor het vervaardigen van atoomwapens, waarvan de voorraad reeds op dit moment in staat is de mensheid uit te wissen. Daarnaast bestaan er nog verdere gelijksoortige spanningen en bedreigingen in een in de geschiedenis van de mensheid tot nu toe ongekende mate. Daarover heb ik reeds in de zojuist genoemde vredesboodschap bij de jaarwisseling gesproken: daarom wil ik deze problemen hier niet herhalen. Wij allen zijn ons ervan bewust, dat zich aan de levenshorizon van miljarden mensen waaruit de mensheid op het einde van het tweede millennium bestaat, de mogelijkheid van onheil en catastrofen in werkelijk apocalyptische mate schijnt af te tekenen.
In deze situatie kunnen jullie jongeren met recht aan de voorgaande generatie vragen:
Jullie, jongeren, kunnen dit allemaal vragen, ja meer nog, jullie moeten het! Het gaat namelijk om de wereld, waarin jullie nu leven en waarin jullie morgen moeten leven, wanneer de oudere generatie zal zijn overleden. Terecht vragen jullie dus: Waarom richt zich zo'n grote vooruitgang van de mensheid op het gebied van de wetenschap en techniek - die men met geen andere uit voorgaande perioden van de geschiedenis vergelijken kan -, waarom richt zich de vooruitgang in de beheersing van de materie door de mens op zovele plaatsen tegen de mens? Terecht vragen jullie ook met een innerlijk beklemmend gevoel: Is deze stand van zaken misschien zelfs onomkeerbaar? Kan zij veranderd worden? Spelen wij het klaar haar te veranderen? Jullie vragen dit met recht. Inderdaad, het is de grondvraag onder jullie generatie.
Op deze wijze wordt jullie gesprek met Christus dat eens in het Evangelie begonnen is, voortgezet. De betreffende jonge man vroeg: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Jullie stellen de vraag, aangepast aan de tijd waarin jullie je als jongeren bevinden: wat moeten we doen, opdat het leven - het bloeiende leven van de mensheid - niet veranderd wordt in een kerkhof van doden als gevolg van kernwapens? Wat moeten we doen om de zonde van de algemene ongerechtigheid niet over ons te laten heersen? De zonde van verachting van de mens en versmading van zijn waardigheid ondanks de vele verklaringen die al zijn rechten bevestigen? Wat moeten we doen? En vervolgens: Zullen we in staat zijn het te doen?
Christus antwoordt, zoals hij reeds de jongeling van de eerste generatie van de Kerk met de woorden van de apostel geantwoord heeft: "Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie de boze overwonnen hebben. Ik schrijf jullie, kinderen, dat jullie de Vader kennen ... Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie sterk zijn en het woord Gods in jullie woont" (1 Joh. 2, 13 v.) [b:1 Joh. 2, 13 v.]. De woorden van de apostel die bijna tweeduizend jaar geleden geschreven werden, zijn tevens ook een antwoord voor vandaag. Zij maken gebruik van de eenvoudige en krachtige taal van het geloof die de overwinning op het kwaad dat in de wereld is met zich meebrengt. "Het wapen waarmee wij de wereld overwinnen is geen ander dan ons geloof". (1 Joh. 5, 4) [b:1 Joh. 5, 4]. Dit zijn zulke krachtdadige woorden vanwege de ervaring van de apostel en navolgende christenen van het kruis en van de verrijzenis van Christus. In deze ervaring wordt geheel het Evangelie bevestigd. Daarin wordt ook de waarheid bevestigd die in het gesprek van Christus met de jonge man opgesloten ligt.
Blijven we derhalve - tegen het einde van deze onderhavige brief - bij deze woorden van de apostel, die tegelijk een bevestiging alsook een uitdaging voor jullie zijn. Ze zijn tevens een antwoord.
In jullie, in jullie jonge harten, brandt het verlangen naar echte broederlijkheid onder alle mensen, zonder scheuringen, tegenstellingen en discriminaties. Zeker. Het verlangen naar broederlijkheid en veelvoudige solidariteit dragen jullie jongeren in je; jullie wensen zeker niet de wederkerige strijd van mens tegen mens in welke vorm dan ook. Is dit verlangen naar broederlijkheid - de mens is de naaste van de andere mens! de mens is broeder voor de andere mens? - wellicht niet een getuigenis van het feit, dat "jullie de Vader kennen" (zoals de apostel schrijft)? Immers, broeders zijn alleen daar, waar er ook een Vader is. En alleen daar, waar de Vader is, zijn mensen broeders.
Wanneer jullie het verlangen naar broederlijkheid in je draagt, dan betekent dit. "dat het woord Gods in jullie woont". In jullie woont die leer, welke Christus gebracht heeft en die terecht 'Blijde Boodschap' wordt genoemd. Op jullie lippen of minstens diep geworteld in jullie hart is het gebed des Heren, dat begint met de woorden: "Onze Vader". Het gebed dat de Vader openbaart, bevestigt tevens, dat de mensen broeders zijn - en verzet zich met heel zijn inhoud tegen alle programma's die opgesteld zijn volgens het beginsel van de strijd van mens tegen mens in welke vorm dan ook. Het gebed van het "Onze Vader" bevrijdt het hart van de mens van vijandschap. geweld, terrorisme, discriminatie en van alle situaties, waarin de menselijke waardigheid en de rechten van de mens met voeten worden getreden.
De apostel schrijft, dat jullie jongeren sterk zijn in de goddelijke leer: in die leer, welke in het Evangelie van Christus ligt opgesloten en in het gebed van het "Onze Vader" wordt samengevat. Inderdaad, jullie zijn sterk in deze goddelijke leer, jullie zijn sterk in dit gebed. Jullie zijn sterk, omdat dit gebed de liefde in jullie harten laat neerdalen: de welwillendheid, de achting voor de mens, voor zijn leven en zijn waardigheid, voor zijn geweten, zijn overtuigingen en zijn rechten. Wanneer jullie de Vader erkennen, zijn jullie sterk in de kracht van de menselijke broederlijkheid.
Jullie zijn ook sterk voor de strijd: niet voor de strijd tegen de mensen in naam van een of andere ideologie of praktijk die afstand heeft genomen van de wortels van het Evangelie, maar sterk voor de strijd tegen alle boosheid, tegen het echte kwaad: tegen alles, wat God beledigt. tegen alle ongerechtigheid en elke uitbuiting, tegen alle onoprechtheid en elke leugen, tegen alles wat verwondt en vernedert, tegen alles wat het menselijke samenleven en de menselijke betrekkingen verslechtert, tegen elk misdrijf tegen het leven, tegen elke zonde.
De apostel schrijft: "Jullie hebben de boze overwonnen!" Zo is het. Men moet steeds doordringen tot de wortels van het boze en de zonde in de geschiedenis van de mensheid en de kosmos, zoals ook Christus daarin is doorgedrongen in zijn paasgeheim van kruis en verrijzenis. Men mag geen angst hebben, de eerste bewerker van het kwaad bij de naam te noemen: de satan. De tactiek die hij gebruikt heeft en toepast, bestaat erin zich niet openlijk te laten zien, opdat het kwaad dat hij vanaf het begin heeft uitgezaaid, door de mensen zelf, door de systemen en door de betrekkingen tussen de mensen, de klassen en naties zich verder ontwikkelt. om dan ook meer en meer tot 'structurele' zonde te worden en zich steeds minder als 'persoonlijke' zonde laat identificeren. Opdat de mens zich aldus in zekere zin 'bevrijd' voelt van de zonde en tegelijk nochtans altijd dieper in haar verstrikt wordt.
De apostel zegt: "Jongeren, jullie zijn sterk". Het komt alleen erop aan, "dat het woord Gods in jullie woont". Jullie zijn dus sterk: Jullie kunnen op die wijze doordringen tot de verborgen mechanismen van het kwaad, tot zijn wortels; zo zullen jullie geleidelijk de wereld met succes veranderen, ze omvormen, ze menselijker en meer broederlijk maken - en ze tevens dichter bij God brengen. Men kan namelijk de wereld van God losmaken en ze met Hem in tegenspraak brengen. Dit is tegen de natuur van de wereld en tegen de natuur van de mens - tegen de innerlijke waarheid, die de totale werkelijkheid vastlegt! Waarachtig, het hart van de mens is "onrustig, totdat het rust vindt in God". Deze woorden van de grote Augstinus verliezen nooit hun actualiteit. I, 1 [[850]]
. Ook in onze generatie, aan het eind van het jaar tweeduizend na Christus, ziet de Kerk zichzelf in de jongeren. Hoe ziet de Kerk zich echter zelf? Daartoe volgt hier als een bijzondere getuigenis een aanhaling van datgene wat het Tweede Vaticaans Concilie [d:4] hierover leert. De Kerk ziet zichzelf als "Sacrament. d.w.z., het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht" Lumen Gentium [[617|1]]. Ze ziet zichzelf dus in betrekking tot de grote familie van de totale mensheid die steeds groeiende is. Ze ziet zichzelf in wereldwijde dimensies. Ze ziet zichzelf op de wegen van de oecumene, d.w.z. van de vereniging van alle christenen, waarvoor Christus zelf gebeden heeft en die in onze tijd onbetwist dringend nodig is. Ze ziet zichzelf verder ook nog in gesprek met de mensen van de niet-christelijke godsdiensten en met allen die van goede wil zijn. Een dergelijke dialoog is een heilsdialoog die ook bijdraagt tot de vrede in de wereld en de gerechtigheid onder de mensen.
Jullie, jongeren, zijn de hoop van de Kerk, die zichzelf en haar zending in de wereld juist op deze wijze ziet. Zij spreekt tot jullie over deze zending. Daarover spraken we ook in de recente boodschap bij gelegenheid van de viering van wereldvredesdag op 1 januari 1985. Deze richtte zich immers direct tot jullie in de overtuiging, dat de weg van de vrede tevens de weg van de jeugd is ( Vrede en jeugd samen op weg [1085]). Deze overtuiging is een appèl en tegelijk een verplichting: Het gaat er nog eens om "bereid te zijn tot verantwoording aan al wie jullie rekenschap vraagt van de hoop die in jullie leeft" - van de hoop die men verbindt met jullie. Zoals jullie zien, heeft deze hoop betrekking op fundamentele en wereldwijde zaken die ons na aan het hart liggen.
Jullie allen leven elke dag samen met hen die bij jullie horen. Nochtans breidt deze kring zich stap voor stap uit. Een steeds groter aantal mensen deelt jullie leven, en jullie zelf worden jullie bewust van een zekere gemeenschappelijkheid die jullie met hen verbindt. Het is bijna altijd een hoe dan ook gedifferentieerde gemeenschap. Ze is zo gedifferentieerd als het Tweede Vaticaans Concilie in haar dogmatische constitutie over de Kerk [617] en in de pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd [575] beschouwd en uiteengezet heeft. Jullie jeugd speelt zich wat confessie betreft nu eens af in een uniforme dan weer eens in een godsdienstig zeer verscheiden omgeving of zelfs in het grensgebied van geloof en ongeloof, zij het op de wijze van het agnosticisme of van het atheïsme in zijn verschillende vormen.
Desondanks heeft het de schijn ervan, dat deze pluriforme en gedifferentieerde jongerengemeenschappen t.a.v. enkele problemen zeer gelijksoortige gevoelens, gedachten en reacties hebben. Zo lijkt het er bijvoorbeeld op, dat allen door eenzelfde houding met elkaar verbonden zijn inzake het feit, dat honderdduizenden mensen in uiterste ellende leven en zelfs verhongeren, terwijl tegelijkertijd reusachtige bedragen worden uitgegeven voor het vervaardigen van atoomwapens, waarvan de voorraad reeds op dit moment in staat is de mensheid uit te wissen. Daarnaast bestaan er nog verdere gelijksoortige spanningen en bedreigingen in een in de geschiedenis van de mensheid tot nu toe ongekende mate. Daarover heb ik reeds in de zojuist genoemde vredesboodschap bij de jaarwisseling gesproken: daarom wil ik deze problemen hier niet herhalen. Wij allen zijn ons ervan bewust, dat zich aan de levenshorizon van miljarden mensen waaruit de mensheid op het einde van het tweede millennium bestaat, de mogelijkheid van onheil en catastrofen in werkelijk apocalyptische mate schijnt af te tekenen.
In deze situatie kunnen jullie jongeren met recht aan de voorgaande generatie vragen:
- Hoe komt het dat men zover gekomen is?
- Hoe komt het dat men aanbeland is bij deze bedreiging van de gehele mensheid op de aardbol?
- Wat zijn de oorzaken voor de in het oog vallende ongerechtigheden?
- Waarom sterven zovelen van de honger?
- Waarom zijn er zovele miljoenen vluchtelingen aan de verschillende grenzen?
- Zovele gevallen, waarin de elementaire rechten van de mens met voeten worden getreden?
- Zovele gevangenissen en concentratiekampen,
- zovele systematische geweldplegingen,
- zoveel doden van onschuldige mensen,
- zovele mishandelingen van mensen,
- zovele folteringen,
- zovele kwellingen die mensen zowel naar lichaam als in geweten worden toegebracht.
Jullie, jongeren, kunnen dit allemaal vragen, ja meer nog, jullie moeten het! Het gaat namelijk om de wereld, waarin jullie nu leven en waarin jullie morgen moeten leven, wanneer de oudere generatie zal zijn overleden. Terecht vragen jullie dus: Waarom richt zich zo'n grote vooruitgang van de mensheid op het gebied van de wetenschap en techniek - die men met geen andere uit voorgaande perioden van de geschiedenis vergelijken kan -, waarom richt zich de vooruitgang in de beheersing van de materie door de mens op zovele plaatsen tegen de mens? Terecht vragen jullie ook met een innerlijk beklemmend gevoel: Is deze stand van zaken misschien zelfs onomkeerbaar? Kan zij veranderd worden? Spelen wij het klaar haar te veranderen? Jullie vragen dit met recht. Inderdaad, het is de grondvraag onder jullie generatie.
Op deze wijze wordt jullie gesprek met Christus dat eens in het Evangelie begonnen is, voortgezet. De betreffende jonge man vroeg: "Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?" Jullie stellen de vraag, aangepast aan de tijd waarin jullie je als jongeren bevinden: wat moeten we doen, opdat het leven - het bloeiende leven van de mensheid - niet veranderd wordt in een kerkhof van doden als gevolg van kernwapens? Wat moeten we doen om de zonde van de algemene ongerechtigheid niet over ons te laten heersen? De zonde van verachting van de mens en versmading van zijn waardigheid ondanks de vele verklaringen die al zijn rechten bevestigen? Wat moeten we doen? En vervolgens: Zullen we in staat zijn het te doen?
Christus antwoordt, zoals hij reeds de jongeling van de eerste generatie van de Kerk met de woorden van de apostel geantwoord heeft: "Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie de boze overwonnen hebben. Ik schrijf jullie, kinderen, dat jullie de Vader kennen ... Ik schrijf jullie, jonge mannen, dat jullie sterk zijn en het woord Gods in jullie woont" (1 Joh. 2, 13 v.) [b:1 Joh. 2, 13 v.]. De woorden van de apostel die bijna tweeduizend jaar geleden geschreven werden, zijn tevens ook een antwoord voor vandaag. Zij maken gebruik van de eenvoudige en krachtige taal van het geloof die de overwinning op het kwaad dat in de wereld is met zich meebrengt. "Het wapen waarmee wij de wereld overwinnen is geen ander dan ons geloof". (1 Joh. 5, 4) [b:1 Joh. 5, 4]. Dit zijn zulke krachtdadige woorden vanwege de ervaring van de apostel en navolgende christenen van het kruis en van de verrijzenis van Christus. In deze ervaring wordt geheel het Evangelie bevestigd. Daarin wordt ook de waarheid bevestigd die in het gesprek van Christus met de jonge man opgesloten ligt.
Blijven we derhalve - tegen het einde van deze onderhavige brief - bij deze woorden van de apostel, die tegelijk een bevestiging alsook een uitdaging voor jullie zijn. Ze zijn tevens een antwoord.
In jullie, in jullie jonge harten, brandt het verlangen naar echte broederlijkheid onder alle mensen, zonder scheuringen, tegenstellingen en discriminaties. Zeker. Het verlangen naar broederlijkheid en veelvoudige solidariteit dragen jullie jongeren in je; jullie wensen zeker niet de wederkerige strijd van mens tegen mens in welke vorm dan ook. Is dit verlangen naar broederlijkheid - de mens is de naaste van de andere mens! de mens is broeder voor de andere mens? - wellicht niet een getuigenis van het feit, dat "jullie de Vader kennen" (zoals de apostel schrijft)? Immers, broeders zijn alleen daar, waar er ook een Vader is. En alleen daar, waar de Vader is, zijn mensen broeders.
Wanneer jullie het verlangen naar broederlijkheid in je draagt, dan betekent dit. "dat het woord Gods in jullie woont". In jullie woont die leer, welke Christus gebracht heeft en die terecht 'Blijde Boodschap' wordt genoemd. Op jullie lippen of minstens diep geworteld in jullie hart is het gebed des Heren, dat begint met de woorden: "Onze Vader". Het gebed dat de Vader openbaart, bevestigt tevens, dat de mensen broeders zijn - en verzet zich met heel zijn inhoud tegen alle programma's die opgesteld zijn volgens het beginsel van de strijd van mens tegen mens in welke vorm dan ook. Het gebed van het "Onze Vader" bevrijdt het hart van de mens van vijandschap. geweld, terrorisme, discriminatie en van alle situaties, waarin de menselijke waardigheid en de rechten van de mens met voeten worden getreden.
De apostel schrijft, dat jullie jongeren sterk zijn in de goddelijke leer: in die leer, welke in het Evangelie van Christus ligt opgesloten en in het gebed van het "Onze Vader" wordt samengevat. Inderdaad, jullie zijn sterk in deze goddelijke leer, jullie zijn sterk in dit gebed. Jullie zijn sterk, omdat dit gebed de liefde in jullie harten laat neerdalen: de welwillendheid, de achting voor de mens, voor zijn leven en zijn waardigheid, voor zijn geweten, zijn overtuigingen en zijn rechten. Wanneer jullie de Vader erkennen, zijn jullie sterk in de kracht van de menselijke broederlijkheid.
Jullie zijn ook sterk voor de strijd: niet voor de strijd tegen de mensen in naam van een of andere ideologie of praktijk die afstand heeft genomen van de wortels van het Evangelie, maar sterk voor de strijd tegen alle boosheid, tegen het echte kwaad: tegen alles, wat God beledigt. tegen alle ongerechtigheid en elke uitbuiting, tegen alle onoprechtheid en elke leugen, tegen alles wat verwondt en vernedert, tegen alles wat het menselijke samenleven en de menselijke betrekkingen verslechtert, tegen elk misdrijf tegen het leven, tegen elke zonde.
De apostel schrijft: "Jullie hebben de boze overwonnen!" Zo is het. Men moet steeds doordringen tot de wortels van het boze en de zonde in de geschiedenis van de mensheid en de kosmos, zoals ook Christus daarin is doorgedrongen in zijn paasgeheim van kruis en verrijzenis. Men mag geen angst hebben, de eerste bewerker van het kwaad bij de naam te noemen: de satan. De tactiek die hij gebruikt heeft en toepast, bestaat erin zich niet openlijk te laten zien, opdat het kwaad dat hij vanaf het begin heeft uitgezaaid, door de mensen zelf, door de systemen en door de betrekkingen tussen de mensen, de klassen en naties zich verder ontwikkelt. om dan ook meer en meer tot 'structurele' zonde te worden en zich steeds minder als 'persoonlijke' zonde laat identificeren. Opdat de mens zich aldus in zekere zin 'bevrijd' voelt van de zonde en tegelijk nochtans altijd dieper in haar verstrikt wordt.
De apostel zegt: "Jongeren, jullie zijn sterk". Het komt alleen erop aan, "dat het woord Gods in jullie woont". Jullie zijn dus sterk: Jullie kunnen op die wijze doordringen tot de verborgen mechanismen van het kwaad, tot zijn wortels; zo zullen jullie geleidelijk de wereld met succes veranderen, ze omvormen, ze menselijker en meer broederlijk maken - en ze tevens dichter bij God brengen. Men kan namelijk de wereld van God losmaken en ze met Hem in tegenspraak brengen. Dit is tegen de natuur van de wereld en tegen de natuur van de mens - tegen de innerlijke waarheid, die de totale werkelijkheid vastlegt! Waarachtig, het hart van de mens is "onrustig, totdat het rust vindt in God". Deze woorden van de grote Augstinus verliezen nooit hun actualiteit. I, 1 [[850]]
Referenties naar alinea 15: 4
Christifideles laici ->=geentekst=Tot de jongeren over actieve inzet in Kerk en maatschappij ->=geentekst=
Nieuwe regels opdat iedereen waardig kan leven ->=geentekst=
Voor de speciale uitgave van "L'Osservatore Romano" bij gelegenheid van de Wereldjongerendag in Keulen ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 16 Besluit
16
Dit is dus, beste jonge vrienden, de brief die ik in jullie handen leg. Hij gaat het gesprek na van Christus met de jonge man uit het Evangelie en put verder uit het getuigenis van de apostel en van de eerste generaties der christenen. Ik reik jullie deze brief aan in het jaar van de jeugd, terwijl we het einde naderen van het tweede millennium. Ik reik hem jullie aan in het jaar van de twintigste verjaardag van de afsluiting van het Tweede Vaticaans Concilie, dat de jongeren "de hoop van de Kerk" Gravissimum Educationis [[647|2]] genoemd heeft. Eveneens heeft dit Concilie "zijn laatste boodschap" aan de jeugd van toen - evenals aan die van thans en van elke tijd - gericht, waarin de Kerk als de ware jeugd van de wereld wordt voorgesteld, als degene, die "dat bezit, wat de kracht en de aantrekkelijkheid uitmaakt van de jonge mens: de gave zich over elk begin te verheugen, zich vrij over te geven, zich te vernieuwen en tot nieuwe zegevieringen op te staan" Boodschap aan de jongeren [[514]]. Ik doe dit op Palmzondag, de dag waarop ik velen van jullie mag ontmoeten die als pelgrim naar Rome op het Sint Pietersplein gekomen zijn. Op deze dag bidt de bisschop van Rome tezamen met jullie voor alle jongeren in de wereld, voor elk en ieder van jullie. We bidden in de gemeenschap van de Kerk, dat jullie - tegen de achtergrond van de moeilijke tijden, waarin we leven - "bereid zijn tot verantwoording aan al wie jullie rekenschap vraagt van de hoop die in jullie leeft". Ja, juist jullie, omdat de toekomst van jullie afhangt, omdat het einde van deze eeuwen het begin van de nieuwe van jullie afhankelijk is. Blijft daarom niet lijdelijk toezien; neem de verantwoordelijkheid over op alle terreinen die voor jullie openstaan. In dezelfde zin zullen met jullie ook de bisschoppen en de priesters op de verschillende plaatsen van de aarde bidden.
Terwijl we aldus bidden in de grote gemeenschap van de jongeren van de Kerk en van alle kerkgemeenschappen, hebben we Maria voor ogen, die Christus vanaf het begin van Zijn zending heeft begeleid. Het is de Maria van Kana in Galilea, die voor de jongeren, de bruidsparen, de voorspreekster is, wanneer op het bruiloftsfeest de wijn voor de gasten opraakt. De moeder van Christus zegt aan hen die tijdens de maaltijd bedienen: "Doet maar wat Hij u zeggen zal!" (Joh. 2, 5) [b:Joh. 2, 5]. Hij, Christus.
Ik herhaal deze woorden van de moeder van God en richt ze tot jullie, jongeren, aan elk en ieder van jullie. "Doet maar wat Hij u zeggen zal!" En ik zegen jullie in de Naam van de Drie-ene God. Amen.
Terwijl we aldus bidden in de grote gemeenschap van de jongeren van de Kerk en van alle kerkgemeenschappen, hebben we Maria voor ogen, die Christus vanaf het begin van Zijn zending heeft begeleid. Het is de Maria van Kana in Galilea, die voor de jongeren, de bruidsparen, de voorspreekster is, wanneer op het bruiloftsfeest de wijn voor de gasten opraakt. De moeder van Christus zegt aan hen die tijdens de maaltijd bedienen: "Doet maar wat Hij u zeggen zal!" (Joh. 2, 5) [b:Joh. 2, 5]. Hij, Christus.
Ik herhaal deze woorden van de moeder van God en richt ze tot jullie, jongeren, aan elk en ieder van jullie. "Doet maar wat Hij u zeggen zal!" En ik zegen jullie in de Naam van de Drie-ene God. Amen.
Gegeven te Rome, bij de heilige Petrus,
op 31 maart, Palmzondag, in het jaar 1985,
het zevende van mijn pontificaat. Paus Johannes Paulus II
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 12
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.nl/toondocument/471-dilecti-amici-bereid-tot-verantwoording-nl