Het hogepriesterlijk gebed van Jezus
x
Informatie over dit document
Het hogepriesterlijk gebed van Jezus
Aula Paolo VI
Paus Benedictus XVI
25 januari 2012
Pauselijke geschriften - Audiënties
2012, Libreria Editrice Vaticana
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie
Vert.: Sorores Christi; alineaverdeling en -nummering: redactie
25 januari 2012
27 januari 2012
4476
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Dit gebed van Jezus kan in heel zijn rijkdom maar begrepen worden als wij het situeren in het kader van het joodse feest van de uitboeting, Yom Kippur. Op die dag, verricht de hogepriester de uitboeting eerst voor zichzelf, daarna voor de priesterlijke klasse en tenslotte voor de gemeenschap van het hele volk. Het doel is, na de overtredingen van het voorbije jaar, het volk van Israël het besef terug te geven van zijn verzoening met God, het besef het uitverkoren volk te zijn, “een heilig volk” te midden van de andere volken. Het gebed van Jezus, dat voorkomt in het 17e hoofdstuk van het Evangelie volgens de heilige Johannes, herneemt de structuur van dit feest. Jezus richt zich die nacht tot Zijn Vader op het ogenblik dat Hij zichzelf ten offer geeft. Hij, priester en slachtoffer, bidt voor zichzelf, voor Zijn apostelen en voor iedereen die in Hem zal geloven - de Kerk van alle tijden ( Joh. 17, 20) [[b: Joh. 17, 20]].
Dierbare broeders en zusters,In deze catechese concentreren wij vandaag onze aandacht op het gebed dat Jezus tot de Vader richt in het “Uur” van Zijn verheffing en verheerlijking (Joh. 17, 1-26) [[b:Joh. 17, 1-26]]. Zoals de Catechismus van de Katholieke Kerk [1] zegt: “De christelijke traditie noemt dit gebed met recht het ‘hogepriesterlijke’ gebed van Jezus. Het is het gebed van onze hogepriester, het is onafscheidelijk verbonden met zijn offer, met zijn ‘doortocht’ (Pasen) naar de Vader, waar Hij geheel en al ‘toegewijd’ is aan de Vader” Catechismus van de Katholieke Kerk [[1|2747]].
Dit gebed van Jezus kan in heel zijn rijkdom maar begrepen worden als wij het situeren in het kader van het joodse feest van de uitboeting, Yom Kippur. Op die dag, verricht de hogepriester de uitboeting eerst voor zichzelf, daarna voor de priesterlijke klasse en tenslotte voor de gemeenschap van het hele volk. Het doel is, na de overtredingen van het voorbije jaar, het volk van Israël het besef terug te geven van zijn verzoening met God, het besef het uitverkoren volk te zijn, “een heilig volk” te midden van de andere volken. Het gebed van Jezus, dat voorkomt in het 17e hoofdstuk van het Evangelie volgens de heilige Johannes, herneemt de structuur van dit feest. Jezus richt zich die nacht tot Zijn Vader op het ogenblik dat Hij zichzelf ten offer geeft. Hij, priester en slachtoffer, bidt voor zichzelf, voor Zijn apostelen en voor iedereen die in Hem zal geloven - de Kerk van alle tijden ( Joh. 17, 20) [[b: Joh. 17, 20]].
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Het gebed dat Jezus voor zichzelf doet, is de vraag om Zijn verheerlijking, Zijn “verheffing” in dit “Uur” dat het Zijne is. In feite is het veel meer dan een vraag en dan de verklaring van heel Zijn beschikbaarheid om vrij en edelmoedig deel te nemen aan het plan van God de Vader, dat zich voltrekt wanneer Hij overgeleverd wordt door Zijn dood en verrijzenis. Dit “Uur” begint met het verraad van Judas ( Joh. 13, 31) [[b: Joh. 13, 31]] en bereikt zijn hoogtepunt wanneer de verrezen Jezus opstijgt naar de Vader (Joh. 20, 17) [b:Joh. 20, 17]. Wanneer Judas het Cenakel verlaat, zegt Jezus deze woorden: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem” (Joh. 13, 31) [b:Joh. 13, 31]. Het is geen toeval dat Jezus het hogepriesterlijk gebed begint met: “Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke” (Joh. 17, 1) [b:Joh. 17, 1]. De verheerlijking die Jezus, als hogepriester, voor zichzelf vraagt is Zijn medewerking met de Vader, in volledige gehoorzaamheid, een gehoorzaamheid die Hem brengt tot de volle conditie van Zoon: “Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond” (Joh. 17, 5) [b:Joh. 17, 5]. Het is deze beschikbaarheid en deze vraag die de eerste handeling uitmaken van het nieuwe priesterschap van Jezus, die een volledige gave is van zichzelf op het kruis, en het is precies op dat kruis – de hoogste daad van liefde – dat Hij verheerlijkt wordt, want de liefde is de ware heerlijkheid, Goddelijke heerlijkheid.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Het tweede moment van dit gebed is Jezus’ voorspraak voor Zijn leerlingen die met Hem waren. Zij zijn het over wie Jezus spreekt wanneer Hij tot de Vader zegt: “Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden” (Joh. 17, 6) [b:Joh. 17, 6]. De Naam van God aan de mensen openbaren, is de realisatie van een nieuwe aanwezigheid van de Vader onder het volk, onder de mensheid. Deze “manifestatie” is niet slechts een woord maar de werkelijkheid in Jezus; God is in ons en zo wordt de Naam – Zijn aanwezigheid bij ons, het feit dat Hij één van de onzen is – “gerealiseerd”. Deze manifestatie realiseert zich dus in de menswording van het Woord. In Jezus heeft God deel aan het vlees van de mens, komt Hij nabij, op een nieuwe en unieke manier. En deze aanwezigheid vindt haar hoogtepunt in het offer van Jezus, in het Pasen van Zijn dood en verrijzenis.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
In het midden van dit gebed van voorspraak en uitboeting ten gunste van Zijn leerlingen, staat de vraag van toewijding; Jezus zegt tot Zijn Vader: “Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben. Wijd hen U toe in de waarheid. Uw woord is waarheid. Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo zend Ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat ook zij in waarheid aan u toegewijd mogen zijn” (Joh. 17, 16-19) [b:Joh. 17, 16-19]. Nu stel ik de vraag: wat betekent hier “(toe)wijden”? Vooreerst dient gezegd, dat de woorden “(toe)gewijd”, “heilig”, in de eigenlijke betekenis, alleen op God toegepast worden. (Toe)wijden betekent dus een werkelijkheid – een persoon of een zaak - transfereren om er Gods eigendom van te maken. En hier zijn twee dingen complementair: enerzijds, aan het gewone ontrukken, afzonderen, het persoonlijk levensmidden van de mens “apart zetten” om helemaal aan God gegeven te zijn; en anderzijds heeft deze scheiding, deze overdracht naar de sfeer van God, de betekenis van “zending”, missie: het is juist omdat de gewijde persoon aan God gegeven is, dat zij voor de anderen bestaat, zij is aan de anderen gegeven. Aan God gegeven, wil zeggen, er niet meer zijn voor zichzelf maar voor iedereen. Gewijd is degene die zoals Jezus, van de wereld afgescheiden is en apart gezet werd voor God, met het oog op een taak waarvoor hij ten volle ter beschikking staat van iedereen. Voor de leerlingen zal het erom gaan, Jezus’ zending voort te zetten, aan God gegeven zijn om zo voor iedereen gezonden te zijn. Op de avond van Pasen, zegt de Verrezene wanneer Hij aan de leerlingen verschijnt: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u” (Joh. 17, 21) [b:Joh. 17, 21].
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De derde handeling van dit hogepriesterlijk gebed verruimt de blik tot het einde der tijden. Jezus richt zich nu tot de Vader om ten beste te spreken voor allen die tot het geloof zullen gebracht zijn dank zij de zending waarmee Zijn apostelen begonnen en die in de geschiedenis werd voortgezet: “Niet voor hen alleen bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven” (Joh. 17, 20) [b:Joh. 17, 20]. Jezus bidt voor de Kerk van alle tijden, Hij bidt ook voor ons. De Catechismus van de Katholieke Kerk [1] geeft volgend commentaar: “Jezus heeft alles van het werk van de Vader verwezenlijkt en zijn gebed strekt zich net zo goed als zijn offer, uit tot aan de voltooiing van de tijd. Het gebed van het Uur vervult de eindtijd en brengt die tot voltooiing” Catechismus van de Katholieke Kerk [[1|2749]].
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
De centrale vraag in het hogepriesterlijk gebed van Jezus, gewijd aan Zijn leerlingen van alle tijden, is die van de toekomstige eenheid van degenen die in Hem zullen geloven. Deze eenheid is geen werelds fenomeen. Zij komt uitsluitend voort uit de Goddelijke eenheid en komt vanuit de Vader tot ons door de Zoon en in de Heilige Geest. Jezus smeekt dus een gave af die uit de hemel komt, en die haar – reële en waarneembare – uitwerking heeft op de aarde. Hij bidt “opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21) [b:Joh. 17, 21]. Enerzijds is de eenheid van de Christenen een verborgen werkelijkheid, in het hart van de gelovigen. Maar tegelijk moet zij in heel haar helderheid in de geschiedenis te voorschijn komen; zij moet te voorschijn komen opdat de wereld zou geloven, zij heeft een heel praktisch en concreet doel en zij moet verschijnen opdat allen, opdat wij, werkelijk één zouden zijn. De eenheid van de toekomstige leerlingen, die eenheid is met Jezus – die de Vader in de wereld gezonden heeft – is de bron van de doeltreffendheid van de christelijke zending in de wereld.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
“Wij kunnen zeggen, dat in Jezus’ hogepriesterlijk gebed, de instelling van de Kerk gebeurt.” Het is precies daar, in de handeling van het laatste avondmaal, dat Jezus de Kerk schept. Inderdaad, wat is de Kerk anders, dan de gemeenschap van leerlingen die door het geloof in Jezus Christus als Gezondene van de Vader, haar eenheid krijgt en betrokken wordt in Jezus’ zending om de wereld te verlossen door haar tot de kennis van God te brengen? De Kerk ontstaat uit het gebed van Jezus. Doch, dit gebed is niet slechts een woord: het is de daad waardoor Hij zichzelf wijdt, “zich offert” voor het leven van de wereld” vgl: p. 117 vv. [[[4207]]].
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Jezus bidt opdat Zijn leerlingen één zouden zijn. Sterk door deze eenheid die zij ontvangen heeft en die zij bewaart, kan de Kerk vooruitgaan “in de wereld” zonder “van de wereld” te zijn ( Joh. 17, 16) [[b: Joh. 17, 16]] en haar zending beleven die haar werd toevertrouwd opdat de wereld zou geloven in de Zoon en in de Vader die Hem gezonden heeft. De Kerk wordt dan het midden waar de zending van Christus zelf zich verlengt: namelijk de wereld – en de mens die zich van God en van zichzelf verwijderd heeft – uit de zonde laten treden, opdat de wereld opnieuw de wereld van God wordt.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Dierbare broeders en zusters, we hebben enkele elementen onder ogen genomen uit de grote rijkdom van het hogepriesterlijk gebed van Jezus; ik nodig u uit het te lezen en te overwegen, opdat het onze dialoog met de Heer leidt en ons leert bidden. Vragen ook wij dan in ons gebed, dat God ons helpt om inniger mee te werken aan het plan dat Hij voor ieder van ons heeft; vragen wij Hem ons te helpen om “(toe)gewijd” te zijn, Hem meer en meer toe te behoren, de anderen steeds meer te beminnen, zij die ons nabij zijn en zij die veraf zijn; vragen wij Hem ons bekwaam te maken om ons gebed steeds open te stellen voor de dimensies van de wereld, zonder ons op te sluiten in vragen om hulp voor onze persoonlijke problemen, opdat wij altijd aan onze naaste zouden denken wanneer wij in Gods aanwezigheid vertoeven en de schoonheid ontdekken van de voorspraak voor anderen; vragen wij Hem ons de zichtbare eenheid onder alle gelovigen ter wereld te geven – wij hebben Hem in de Gebedsweek voor de Eenheid van de Christenen [d:210] met klem aanroepen – en bidden wij om altijd bereid te zijn rekenschap te geven van de hoop die in ons leeft, aan ieder die ons erom vraagt ( 1 Pt. 3, 15) [[b: 1 Pt. 3, 15]].
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.nl/toondocument/4476-het-hogepriesterlijk-gebed-van-jezus-nl