Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Tijdens deze beschouwingen hebben we reeds herhaaldelijk gezegd dat het geloof een persoonlijk antwoord is van de mens op de definitieve openbaring van God in Jezus Christus. Dat antwoord is ontegenzeggelijk cognitief van aard: het biedt de mens de mogelijkheid om te komen tot het inzicht, dat God zichzelf "meedeelt". De aanvaarding van die kennis van God in ons huidige leven is altijd een gedeeltelijk kennen, voorlopig en onvolmaakt; maar het opent voor de mens de mogelijkheid om voortaan te delen in de definitieve en totale waarheid, die hem eenmaal volledig zal onthuld worden van aangezicht tot aangezicht met God. "Door zich geheel over te geven aan God" als antwoord op zijn openbaring wordt de mens deelgenoot van die waarheid. Door dat deelgenootschap begint een nieuw en bovennatuurlijk leven dat de Heer zelf aanduidt als "eeuwig leven" (Joh 17,3) en dat in de brief aan de Hebreeën omschreven wordt als een "leven uit geloof": "Mijn rechtvaardige zal door trouw geloof zijn leven redden" (Heb 10,38).
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Als wij dus dieper inzicht willen verwerven in wat geloof en "geloven" betekent, dan stoten we allereerst op het ontstaan van het geloof door de redelijke kennis van God vanuit de "geschapen dingen". Toch heeft de oorsprong van het geloof vóór alles een bovennatuurlijk karakter. Want als de mens gelovig antwoordt op Gods "zelfopenbaring" en ingaat op het goddelijke verlossingsplan dat bestaat in het deelhebben aan de natuur en het leven van God zelf dan moet dat antwoord de mens verder brengen dan alles wat hij met eigen mogelijkheden en natuurlijke krachten kan bereiken, zowel met die van zijn verstand als die van zijn wil; het betreft hier de kennis van een oneindige waarheid en de transcendente vervulling van verlangens naar het goede en het geluk, die wortelen in de wil, in het hart: het gaat in feite om het "eeuwig leven". "Door de openbaring", zo lezen we in de Constitutie , "heeft God zichzelf en zijn eeuwige wilsbesluiten in verband met het heil van de mensen willen bekend maken en hen erin doen delen, om namelijk deel te krijgen aan de goddelijke goederen, die het verstand van de menselijke geest volstrekt te boven gaan". De Constitutie herhaalt hier de woorden van het Eerste Vaticaans Concilie , waar de nadruk wordt gelegd op het bovennatuurlijke karakter van het geloof. Het antwoord van de mens op Gods "zelfopenbaring" en vooral op zijn definitieve "zelfopenbaring" in Jezus Christus, wordt aldus van binnenuit gevormd door de verlichtende kracht van God zelf; ze werkt diep in op de geestelijke vermogens van de mens en op nagenoeg heel de globaliteit van zijn krachten en begaafdheden. Die goddelijke kracht heet genade; ze bestaat vooral in de genade van het geloof.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
In diezelfde Constitutie van het Tweede Vaticaans Concilie lezen we ook nog:
"Om dit geloof te kunnen geven, is de voorkomende en helpende genade Gods nodig en de innerlijke bijstand van de Heilige Geest, die het hart moet bewegen en tot God keren, de ogen van de geest openen, en "aan allen smaak geven om met de waarheid in te stemmen en erin te geloven". Dezelfde Heilige Geest vervolmaakt voortdurend het geloof door zijn gaven, om het begrip van de openbaring aanhoudend te verdiepen".
De Constitutie drukt zich bondig uit i.v.m. de genade van het geloof; maar haar formulering is volledig en weerspiegelt de leer van Jezus, die gezegd heeft: "
Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trek" . De genade van het geloof is juist dit "trekken" dat God uitoefent met het oog op de innerlijke natuur van de mens en indirect op heel het menselijke denken, opdat de mens ten volle zou kunnen antwoorden op Gods zelfopenbaring in Jezus Christus, door zich aan Hem over te geven. Die genade loopt vooruit op de geloofsdaad, ze wekt ze op, onderhoudt en leidt ze. De vrucht van die genade is, dat de mens in de eerste plaats in staat wordt gesteld "in God te geloven", om vervolgens werkelijk tot geloven te komen. Dankzij de genade, die voorafgaat en meewerkt, wordt er een bovennatuurlijke "gemeenschap" geschapen tussen God en de mens, d.i. de levende structuur die het geloof draagt. Hierdoor heeft de mens die in God gelooft deel aan zijn "eeuwig leven"; "
En dit is het eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus" . Door de liefde treedt de mens binnen in een vriendschapsrelatie met God zelf.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Die genade is de bron van de bovennatuurlijke verlichting die "de ogen van de geest opent"; daarom richt en concentreert de genade van het geloof zich vooral op het vermogen van de mens om te kennen. Daaruit volgt de aanvaarding van heel de inhoud van de Openbaring, waarin de geheimen van God en de elementen van het verlossingsplan met betrekking tot de mens worden ontsluierd. De werking van de genade van het geloof leidt het kennen van de mens tegelijk naar een steeds dieper inzicht in de geopenbaarde inhoud; want zijn verstandelijke vermogens worden getrokken tot de gehele waarheid, zoals Jezus Christus heeft beloofd (Joh 16,13) en tot het "eeuwig leven". En bij die inspanning tot een steeds groeiend begrijpen vindt de mens steun in de gaven van de Heilige Geest, vooral de gaven die de bovennatuurlijke kennis van het geloof vervolmaken: kennis, intelligentie, wijsheid... Uit deze korte uiteenzetting blijkt dat de oorsprong van het geloof zich aandient als een bovennatuurlijk leven, waardoor de "zelfopenbaring" van God wortel schiet in de menselijke rede; dat bovennatuurlijke leven wordt de bron van het bovennatuurlijke licht waardoor de mens deelachtig wordt op menselijke wijze weliswaar maar toch op het niveau van de goddelijke gemeenschap aan de kennis waarmee God van eeuwigheid zichzelf kent en elke andere werkelijkheid in zichzelf.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.nl/toondocument/423-geholpen-door-de-genade-antwoordt-de-mens-in-geloof-op-de-zelfopenbaring-nl