Inhoudsopgave
- Paus Leo de Grote - Preken voor het liturgische jaar - Inleiding
WOORD VOORAF ( - Preken voor het liturgische jaar (4 delen) uitg. Sint Paulus Abdij, 1960, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen o.s.b.)
INLEIDING
Tot de hoogtepunten van de patristische tijd en van het wereldepiscopaat van alle tijden behoort zonder twijfel S. Leo I, die van 440 tot 461 bisschop van Rome was. Hij was een grote figuur op velerlei gebied maar toch bovenal als bisschop. Wakend over het geloof, heeft hij zijn Romeinse christengemeente door zijn toegewijde bediening van Woord en Sacrament doen leven van de heilige geheimen. Voor een belangrijk gedeelte zijn ons zijn preken, de documenten van die Woordbediening, bewaard gebleven. Het zijn kostbare teksten, die ons onthullen hoe deze herder bij uitstek jaar in jaar uit getracht heeft om de gevierde heilsmysteries van het Liturgisch jaar levende werkelijkheid te doen worden is zijn kudde. Deze preken, die vorstelijk van stijl zijn, behoren nog steeds tot de grote monumenten van onze christelijke literatuur en hebben op weinige details na nog niets van hun actualiteit verloren. Wanneer de Kerk dan ook op den dag van vandaag een feestredenaar zoekt voor de lezingen van het brevier, komt zij op alle grote feesten steevast bij Paus Leo terecht: op Kerstmis, Epiphanie, Hemelvaart, Pinksteren en op alle scharnierpunten van het kerkelijk jaar wijdt hij ons in in de zin van de mysterieviering, al gebeurt dat in het brevier dan ook slechts met enkele fragmenten uit zijn toespraken. Zo is hij ook vandaag nog de feestredenaar bij uitstek van de Romeinse Kerk.
Als kerkelijke en culturele figuur is Paus Leo het sluitstuk van de christelijke oudheid geweest. De christelijke traditie noemt hem "de Grote", zoals zij ook de volgende mijlpaal in de geschiedenis, Paus Gregorius I, die de poort naar de Middeleeuwen geweest is, "de Grote" genoemd heeft. Het grote verschil tussen deze twee figuren is een verschil van twee cultuurperioden. Wij weten niet met zekerheid of S. Leo van geboorte Romein of Etrusk geweest is; van karakter en vorming was hij in elk geval Romein in de hoogste mate. Het is alsof de Voorzienigheid nog één keer alle facetten van de oude majestas Romana in één persoon heeft willen samenvatten, voordat de barbaren het rijk overspoelden. Alles wat het oude Rome aan grootheid en noblesse bezeten had, vinden wij hier in deze bisschop, die zijn stad hartstochtelijk liefheeft - men leze zijn preek over S.S. Petrus en Paulus ! - als het ware gekristalleerd en ingebouwd in een christelijke contekst.
Niemand heeft deze grondtrek van Leo den Grote zo markant belicht als Hugo Rahner in het verzamelwerk "Das Konzil von Chalkedon". Zijn meest in het oog vallende karaktertrek is die typisch Romeinse moderatio, die fijne zin voor de nobele maat, voor het uitgewogen evenwicht tussen de uitersten, het voorzichtig aftasten en schatten van het bereikbare, het ondanks alle soepele meegaandheid onwrikbaar vasthouden aan zijn doel. Hij vindt dit evenwicht in de polaire tegenstellingen van zijn tijd: Kerk en Keizerrijk, Romeinse eenheid en episcopale veelheid. Zijn moderatio spreekt meer dan bij welke Kerkvader ook uit zijn visie op de verhouding tussen lief de en wet, tussen ascese en menselijkheid, tussen het lichamelijke en het geestelijke. Maar zijn moderatio maakt hem vooral tot de ideale persoon om in de christologische strijdvragen van zijn tijd het juiste midden te vinden: eenheid der beide naturen in Christus zonder vermenging, verschil zonder scheiding, zowel de Godheid als de mensheid in den Heer volledig recht doen wedervaren. Zijn , die het grote document van het zal woorden, is een kristalhelder dogmatisch meesterwerk. Een vergelijking met de verwarde geloofsbelijdenis van Flavianus spreekt boekdelen. Hier heeft Leo's moderatio de fijne, katholieke middenweg gevonden tussen Nestorius' adoptianisme en Eutyches' monophysisme. Maar als wij zijn Kerstpreken lezen, die voor het merendeel vóór 449 gedateerd moeten worden (het jaar waarin zijn verschijnt), begrijpen wij, hoe dit monument van evenwichtigheid in enkele weken kon ontstaan: Leo was jarenlang voorbereid op deze proble matiek door zijn bezinning op het mysterie van de Menswording. Toen het beslissend moment gekomen was behoefde hij de wezenlijkste delen van zijn dogmatische brief slechts over te nemen uit de preken der voorafgaande jaren. Daarin had hij bij herhaling tegen het lichaam-vijandige manicheisme zijn realisme uitgesproken, dat de waarachtigheid van Christus' vlees de norm is van ons geloof en onze verlossing. Ook hierin toonde hij zich op en top Romein, afkerig van het laatGriekse spiritualisme met zijn lichaamsverachting. Steeds weer verdedigt hij de goedheid van de door God geschapen menselijke natuur en van de aardse werkelijk heden. Maar ook hier weer behoedt zijn fundamenteel christelijke moderatio hem voor een natuurcultus: zij doet hem de hiërarchie der waarden kennen, en zijn evenwichtige geest, die eerder naar een zekere reserve neigt, doet hem de synthese vinden. Deze geesteshouding geeft aan zijn gehele persoon een ongewone waardigheid en rustige zekerheid. Terwijl de meeste Vaders op hun tijd wel eens onweren tegen de circusspelen, het mondaine vermaak en het zedenbederf, is het wel tekenend voor de positieve instelling van Leo, dat in de 96 preken, die van hem bewaard zijn, slechts één maal in de wereldstad Rome een kort woord over het circus valt. En als hij in zijn 5e preek voor de Quatertemperdagen van december bij hoge uitzondering een hevige aanval doet op de Manicheeën, die zijn Christengemeente met hun immorele practijken trachten te ondermijnen, zijn zijn felle woorden toch nog uitgebouwd tot grandioze, vloeiende volzinnen waarvan ieder onderdeel onfeilbaar eindigt in de rhitmische golving van een der vereiste clausulae. In dit opzicht is hij welhaast een eenling onder de Kerkvaders, of zoals Prof. Dr. F. van der Meer het uitdrukt: "Iemand als de majestueuze Leo, die nooit uit de plooi raakt en wie geen alledaags woord ontvalt, blijft een witte raaf tussen zware en soms vervaarlijk krassende zedemeesters."
Dat deze moderatio de grondtrek van zijn karakter, ook een markant stempel gedrukt heeft op zijn literaire stijl, was a priori te verwachten. De taal van S. Leo is de taal van de Latijnse Christenheid maar dan in haar bovenlaag: een uiterst verzorgd cultuurlatijn vol classicistische verfijning. Leo put in het beste van de Romeinse rhetorische traditie: hij spreekt in christelijke termen maar benut tevens de oude klassieke stijlfiguren, en boetseert zijn zinnen tot soepele harmonische perioden met rithmisch deinende eindcadensen. Vaak doen zij ons denken aan vernuftig in evenwicht gehouden weegschalen, zo zijn zij beladen met het zuiver afgewogen spel der antithesen. Maar bij dit alles is het weer zijn onfeilbare zin voor maat en evenwicht, die hem ook in het rhetorische sober doet zijn en iedere woekering van de woordcultus voorkomt. Nergens doet dit brillant Latijn onwaarachtig of te kunstmatig opgesmukt aan; men ervaart het als de gave uitdrukking van de persoon die er achter staat: de aristocratische bisschop van Rome, die spreekt zoals de oude liturgie van de Urbs dat doet in haar mis- en wijdingsgebeden. Want dit is tevens een karakteristiek feit: hoezeer deze stijl ook sui generis is onder de werken van de Kerkvaders, in feite blijkt het toch een zeer onpersoonlijke stijl te zijn: het is de strakke hiëratische taal van de Romeinse liturgie: de deftige toga waarin de Kerk van Rome op weergaloze wijze haar gebeden en bisschopsbrieven heeft gekleed. Terwijl Leo dit majestueuze proza neerschreef liet Galla Placidia in Ravenna de verrukkelijke mozaïeken van het martyrium van S. Laurentius vervaardigen, die met het mozaïek van de triomphboog van Maria de Meerdere wel het schoonste zijn, dat uit de christelijke oudheid tot ons is gekomen. Het zijn de zuivere parallellen van Leo' s hiëratisch Latijn: dezelfde kracht, dezelfde beheerste soberheid ondanks de prachtige rijkdom en dezelfde zin voor maat en evenwicht.
Dat de stijl van S. Leo geen andere is dan die van de Romeinse liturgie, vindt zijn belangrijkste oorzaak ongetwijfeld in Leo's verhouding tot deze liturgie. Meer dan welke andere Kerkvader is Leo een liturgische predikant, niet alleen, omdat hij zich in zijn preken voortdurend bij de liturgische viering aansluit - dit doen de meeste Vaders op hun tijd - maar vooral omdat hij geheel vanuit de liturgie denkt en spreekt. Als hij spreekt over de heilsgeheimen spreekt hij over gevierde mysteries. De denksfeer, die wij terugvinden in de oudste liturgische boeken is de geestelijke atmosfeer, die heel zijn denken gevormd heeft: hier ligt duidelijk herkenbaar de bron van zijn inspiratie en van zijn visie op de geloofsgeheimen. Zijn preken zijn dan ook eigenlijk een doorlopend commentaar op de oude Romeinse misgebeden van het liturgisch jaar en meer dan eens vinden wij letterlijke contactpunten tussen beiden, zodat de vraag niet kon uitblijven of Leo misschien niet de auteur zou zijn van verschillende oude misgebeden. Daarenboven heeft geen Kerkvader zo uitdrukkelijk gesproken over de actualiteit van Christus' heilsdaden in de liturgische viering van die mysteries. Bij Leo vinden wij een echte theologie van de mysterieviering, hetgeen zijn geschriften bijzonder actueel maakt. De liturgische feesten zijn voor hem niet enkel herdenking van een feit uit het verleden, maar ook hernieuwing van de Goddelijke gave, die uit het gebeuren voortvloeit. Het is een herdenking, die een zekere tegenwoordigheid van het gevierde mysterie meebrengt in zoverre zijn kracht werkt door die cultische viering in het heden. Het heilsgebeuren wordt als heilsbron binnen ons bereik gebracht; daarom kan Leo ook het Kerstfeest een dies redemptionis novae noemen. Fundamenteel in deze theologie is de leer van S. Paulus over onze geheimvolle ingeslotenheid in Christus, toen deze zijn heilsgeheimen voltrok. Wij waren in Hem, onze nieuwe stamvader, tot ons heil, zoals wij eens tot ons onheil in Adam waren toen hij zondigde. Daarom zijn alle heilsdaden van Christus in beginsel reeds onze heilsmysteries: zij worden ons expliciet toegeëigend binnen de liturgische viering door de Sacramenten en door de liturgische feestviering. Want elk van Christus' daden heeft twee aspecten: het ene is volstrekt eigen aan Christus zelf, gelocaliseerd in tijd en ruimte en onmededeelbaar: het historische feit als zodanig; het andere daarentegen is gericht op de Kerk en is bron van verlossing en genade voor de ledematen van het mystiek Lichaam in alle eeuwen tot op de dag der eindvoltooiing: dit is de Goddelijke inhoud van het historisch gebeuren, die voor alle tijden bestemd is. Daarom is de werking van Christus' heilsdaden actueel tegenwoordig in de cultische viering van die mysteries. Door deze feesten te vieren treden wij binnen in het krachtveld van die heilsgeheimen en komen zij ons nabij in hun actueel werkende kracht. Juist dit diepste aspect van de eredienst brengt Paus Leo herhaaldelijk naar voren. Weinigen hebben dan ook het wezen van feesten als Kerstmis, Pasen en Hemelvaart zo rijk en zuiver geformuleerd als hij, en ook voor ons mensen uit de 20e eeuw zijn deze preken vaak de kostbare sleutel voor het begrip en de beleving van onze mysterieviering.
De preken van S. Leo over het Kerstmysterie behoren tot de documenten waarin zijn persoonlijkheid wel het meest markant naar voren komt. Door de rol, die hij gespeeld heeft rond het is Leo bij uitstek de leraar van de Menswording geworden. Dit dogma staat in het centrum van geheel zijn denken; historisch moest dit ook wel zo zijn, want zijn pontificaat valt op het moment, dat de christelijke strijdvragen de Kerk vooral in het Oosten in felle beroering brengen. Het , dat de eenheid van persoon in Christus als dogma gedefinieerd heeft, behoort nauwelijks tot het verleden Nestorius zelf leeft nog in ballingschap of de leer over de menswording komt opnieuw in gevaar door het monophysisme van , die de waarachtigheid van Christus' mensheid loochent. Maar voordat het zo ver was had Leo zijn volk al op ieder Kerstfeest in de helderste termen gesproken over de basis van ons heilsbestel: dat het Goddelijk Woord een waarachtige mensheid heeft aangenomen, dat Het werkelijk uit de maagd Maria geboren is en dat Het de menselijke natuur heeft aangenomen om de mensen aan Zijn Goddelijke natuur deelachtig te maken. De meesten van ons zullen, als zij deze oudchristelijke Kerstpreken lezen misschien verbaasd staan, dat zij hier vrijwel niets terugvinden van de vertrouwde sfeer, die het Kerstfeest in onze gedachten pleegt op te roepen. De diepmenselijke ontroering van de Middeleeuwen, die de karakteristieke kleur aan ons Kerstfeest gegeven heeft, zoeken wij hier te vergeefs, om nog niet te spreken van het sentimentele element, dat de romantiek er nog aan toegevoegd heeft. Deze preken bij S. Augustinus en de andere Kerkvaders is het niet anders zijn een sterke, schouwende blik in de diepten van het mysterie der Menswording: dezelfde schouwing, welke wij nog steeds terugvinden in de drie misformulieren van ons huidige Kerstfeest. Hier wordt ons de geboorte van den Zoon Gods getoond als het verlengstuk, de openbaring en manifestatie in de stoffelijke wereld van een groot mysterie in de Godheid: de eeuwige geboorte van het Woord uit den Vader, die hier als het ware in menselijkheid vertaald wordt. Hier wordt onze aandacht gevraagd voor het geheim der beide naturen, die hier in de eenheid van den enen Christus verbonden zijn. Hier wordt ons gesproken over het wonderlijk baren van de Maagd, zoals alleen de oude Kerk hier over spreken kan. Hier wordt ook de blijdschap uitgezongen over de grote vrucht van de Menswording: ons deelgenootschap aan de Goddelijke natuur, want God is mens geworden zeggen de Vaders opdat de mens vergoddelijkt zou worden. Dit grote thema van de deïficatie, dat vooral bij de Griekse Vaders veelvuldig wordt uitgewerkt, is ook zeer vertrouwd aan S. Leo, en evenals zij zal hij het bij voorkeur zien in betrekking tot de Menswording. Men zou zijn gedachte kunnen samenvatten in de termen van onze oratie Deus qui humanae substantiae dignitatem, die misschien wel van zijn hand is: "God, die de waardigheid van de menselijke natuur wonderbaar hebt geschapen en nog wonderlijker hebt hersteld, geef ons deel. genoten te worden aan de Godheid van Hem, die Zich gewaardigd heeft onze mensheid deelachtig te zijn." Voor S. Leo is de Menswording dan ook veel meer dan enkel het komen van de Verlosser, die de verlossing door Zijn kruisdood gaat bewerken. Hoewel ook bij hem het zwaartepunt van het verlossingswerk in Christus' Pascha zal liggen, geeft hij toch in zijn theologie aan het mysterie van de Menswording ook een eigen verlossende oorzakelijkheid binnen het geheel van het heilsbestel. Het is de echte aanvang van de verlossing, een eerste ingreep in de menselijke natuur waardoor de mens in zijn natuur zelf een titel tot redding bezit, omdat het Woord zich met de menselijke natuur verenigd heeft. Leo ziet de Menswording als het grote heilsfeit, waardoor het Goddelijk Woord door mens te worden de gehele menselijke natuur tot zich trekt en met zich verenigt om haar te vergoddelijken. In zijn individuele mensheid waren wij allen op mysterieuze wijze ingesloten, en in deze eigen menselijke natuur is het princiep voor de deïficatie van de gehele mensheid gerealiseerd, zodat de stroom nog slechts behoeft uit te vloeien. Juist omwille van deze vergoddelijking zal Leo eerst tegen de Manicheeën, daarna tegen Eutyches vechten voor de realiteit van Christus' menselijke natuur en voor haar consubstantialiteit met de onze, voor haar werkelijk wortelen in de stam van Adam. Want de verlossing wordt ons medegedeeld binnen het heilsbestel van een mystiek Lichaam, waarvan de leden deelachtig worden aan de heilsgeheimen, die in Christus, hun Hoofd, voor allen voltrokken zijn. Maar voor Leo kan er geen werkelijk mystiek Lichaam bestaan zonder de waarachtige consubstantialiteit van natuur tussen Hoofd en ledematen, want alleen zij garandeert ons onze ingeslotenheid in Christus bij de voltrekking van zijn Messiaanse mysteries. Hierin denkt hij precies eender als S. Hilarius, S. Augustinus en de Alexandrijnse Vaders, maar in tegenstelling tot de Grieken tracht hij nooit langs Platoonse wegen een verklaring hiervan te geven: hij filosofeert niet maar spreekt altijd over de feitelijke mysteries, die hem boeien, en telkens opnieuw zal hij Eutyches antwoorden: "Alleen als Christus een werkelijke mensheid uit ons geslacht heeft aangenomen zijn verlossing en doopsel reëel, want dan alleen zijn wij in Hem gestorven en verrezen." Het geheelbeeld van deze theologie kan men slechts verkrijgen door naast de Kerstpreken ook nog de rest van Leo's prekenverzameling en zijn belangrijke dogmatische brieven in het onderzoek te betrekken. Intussen is het belangrijk dit geheelbeeld voor ogen te houden bij het lezen van de afzonderlijke preken over Kerstmis, want menig detail krijgt pas zijn volle diepte als men het ziet in het perspectief van deze gedachtengang. Voor verschillende andere themata, zoais de zin van de maagdelijke geboorte, verwijzen wij naar de technische aantekeningen op het einde van dit deel.
Door de historische omstandigheden zal soms ook het polemisch element in verband met de christologische strijdvragen wel eens naar voren komen: in de Kerstpreken uiteraard vaker dan in zijn andere preken. Toch blijven dit slechts zeer ondergeschikte fragmenten en steeds weer constateren wij, dat zij niet slechts negatieve waarde hebben: de polemiek met de ketterij is voor Leo slechts de aanloop om een zeer positief onderricht aan zijn gelovigen te geven. Meer dan eens is het eindresultaat dan ook een magistrale formulering van de leer over het gevierde mysterie.
Ook voor de geschiedenis van de Liturgie zijn deze preken van belang. Wat uit de Kerstpreken wel duidelijk blijkt, is, dat het Kerstfeest, dat oorspronkelijk in Rome zeker een "historisch feest" is geweest, voor S. Leo een bij uitstek dogmatisch feest is. Veelzeggend is in dit verband, dat hij slechts bij uitzondering het Evangelie over Christus' geboorte citeert, maar ontelbare malen de Proloog van S. Jan en andere theologische Schriftuurteksten. Hier heeft kennelijk de christologische strijd de physionomie van het feest beïnvloed. Hoogst merkwaardig is nu, dat de preken over de Verschijning des Heren juist een tegenovergesteld feestbeeld geven. Uit deze preken, die nauw verwant zijn met de Epiphaniepreken van S. Augustinus, blijkt duidelijk hoezeer het Westers Epiphaniefeest verschilt van dat der Oosterse liturgieën. Wat wij hier weerspiegeld vinden is zeker geen theologisch ideeënfeest; het ligt veel meer in de lijn van het oorspronkelijke Westerse Kerstfeest, dat zoals gezegd een historisch feest was.
Dit is zeker een niet te verwaarlozen argument ten gunste van de hypothese, dat het Westers Epiphaniefeest ontstaan zou zijn door afsplitsing van het Magiërsmotief, geinterpreteerd als roeping van de primitiae gentium, van het oorspronkelijke Kerstfeest. De vergelijking van de Epiphaniepreken van Leo met zijn Kerstpreken is zeer welsprekend. Terwijl de Kerstpreken uitgesproken theologische preken zijn, waarin het historisch Kerstevangelie bijna niet geciteerd wordt, zijn de Epiphaniepreken daarentegen zonder uitzondering een commentaar op het Evangelieverhaal van de Magiërs, waarbij alle details volgens de gangbare exegese typologisch verklaard worden: de ster, de wijzen, hun offergaven, de persoon van Herodes, en niet te vergeten: de kindermoord. Ook vinden wij hier wat in de Kerstpreken vrijwel ontbrak een beschouwing over Christus' kindsheid. Het echte Epiphanie-motief (apparere - apparitio) komt daarentegen nauwelijks aan bod. In tegenstelling tot de dogmatische Kerstpreken zijn deze historisch getinte Epiphaniepreken ook veel meer moraliserend. De conclusie lijkt dan ook gewettigd, dat ten tijde van S. Leo het Epiphaniefeest nog zijn oorspronkelijke Wester se physionomie had: n.l. een afgesplitst onderdeel van het historisch Kerstfeest, terwijl het Kerstfeest daarentegen in de periode na die afsplitsing in zoverre een wijziging van voorkomen moet hebben ondergaan, dat het tengevolge van de christologische strijdvragen een meer dogmatisch karakter gekregen heeft, hetgeen o.a. tot uiting komt in het feit dat men tenslotte de Proloog van S. Jan, de belangrijkste Schriftuurtekst van Leo's Kerstpreken, als evangelie in de dagmis gaat zingen.
Voor menig Christen van deze tijd zal de lezing van deze preken over het mysterie van de Menswording een ware openbaring zijn. Sommigen zullen aanvankelijk misschien enige moeite hebben om hun geest in te stellen op deze wereld van verdieping en hiëratische verwoording. Het is geen lichte, vlotte lectuur en daarom kan een gehaaste en vluchtige lezing van deze teksten een teleurstelling worden. Maar een lezen en herlezen met rustige geest en met de echte dorst naar het zuivere water van onze geloofsgeheimen zal ons onvermoede rijkdommen doen vinden. Het is met de werken van de Kerkvaders zoals met oude belegen wijn: men moet hem leren drinken en smaken. Ook Leo wil gewonnen worden door een ontvankelijkheid te samen met een zekere inspanning van onze kant; maar dan worden zijn preken en geschriften ook een rijke bron van geestesleven voor hen, die naar hem weten te luisteren. In deze geschriften raken zij aan de diepste aders van de christelijke spiritualiteit en zeker ook aan de fundamenten van onze christelijke cultuur.
Extra opties voor deze alinea
Reageer op deze alinea Deel op social media
Bericht Paus Leo de Grote - Preken voor het liturgische jaar - Inleiding
1 februari 1960
27 mei 2023
https://rkdocumenten.nl/bericht/bericht_5289-paus-leo-de-grote-preken-voor-het-liturgische-jaar-inleiding-nl